Overwegingen van de voorzieningenrechter over het beroep (UTR 21/4766)
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Waar gaat deze zaak over?
Deze zaak gaat over de kapvergunning die aan vergunninghouder is verleend voor de kap van vier bomen. Vergunninghouder heeft de kapvergunning aangevraagd, omdat zij voornemens is om op het perceel aan de [adres] in Amersfoort 14 sociale huurwoningen te realiseren. In de aanvraag staat dat de kap van de vier bomen nodig is om die woningen te kunnen bouwen en om archeologisch onderzoek te kunnen doen. Vergunninghouder heeft dat onderbouwd met een Bomen Effect Analyse, die onderdeel is van de aanvraag. Daarin staat dat de bomen waarvoor een kapvergunning is verleend niet behouden kunnen blijven, omdat zij te dicht op toekomstige bebouwing staan. De bomen waarvoor de kapvergunning is verleend zijn ingetekend als nummer 9, 10, 11 en 13 op een verbeelding in de Bomen Effect Analyse. De bomen met nummers 11 en 13 staan op een plek waar woningen zijn voorzien, en de bomen met de nummers 9 en 10 op/vlak naast een plek waar bergingen zijn voorzien.
Het geschil
Tussen partijen is niet meer in geschil dat alle vier de bomen waarvoor de kapvergunning is verleend, in goede conditie zijn en dat de vier bomen daarom boomwaarde hebben. Dat betekent dat het college de kapvergunning kan weigeren.
4. Het college heeft dus een bevoegdheid om de kapvergunning te weigeren. Bij het besluit om al dan niet gebruik te maken van die bevoegdheid heeft het college beleidsruimte. De voorzieningenrechter toetst of het college, onder afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van die bevoegdheid
5. Verzoeker vindt dat er geen noodzaak is om de bomen nu al te kappen. Hij wijst er op dat tegen het bestemmingsplan [adres] , dat het college heeft vastgesteld om de bouw van de 14 sociale huurwoningen mogelijk te maken, nog een beroepsprocedure loopt. Als dat bestemmingsplan wordt vernietigd, kunnen de 14 woningen niet worden gebouwd. Ook is er nog geen omgevingsvergunning voor het bouwen aangevraagd. Pas als die omgevingsvergunning is verleend, is duidelijk waar er precies gebouwd gaat worden en waar bodemingrepen ten behoeve van het archeologisch onderzoek nodig zijn. Dan kan pas worden vastgesteld welke bomen gekapt moeten worden. Verzoeker vindt verder dat het nog niet duidelijk is dat de bomen met de nummers 9 en 10 gekapt moeten worden, omdat deze staan op een locatie waarop in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming “Tuin” rust.
Belang realisatie 14 woningen
6. De voorzieningenrechter is het met verzoeker eens dat er nog te veel onduidelijkheid is over het uiteindelijke bouwplan om de kap van de vier bomen op dit moment te kunnen rechtvaardigen. Het kan niet worden uitgesloten dat de Afdeling het bestemmingsplan of een deel daarvan vernietigt. Daarmee is het niet zeker of de 14 woningen er kunnen komen en als dat al zo is, of dat kan op de manier waarop dat bij de aanvraag van de kapvergunning is voorzien. Er kan dus niet zomaar van worden uitgegaan dat de kap van de 4 bomen nodig zal zijn.
7. En als het al zo zou zijn dat het bestemmingsplan in deze vorm onherroepelijk wordt, dan moet er nog een omgevingsvergunning worden aangevraagd en verleend voor het bouwplan, in ieder geval voor de activiteit bouwen.
8. Zoals op de zitting besproken, maakt het bestemmingsplan het mogelijk dat op het hele gedeelte van het perceel met de bestemming “Tuin” bergingen worden gebouwd. De bergingen hoeven dus niet te worden gebouwd op/vlak naast de bomen met nummers 9 en 10. De aanvrager kan er voor kiezen om de bergingen ergens anders te positioneren. Daarvoor zijn geen juridische belemmeringen. In dat geval hoeven de bomen met nummers 9 en 10 niet te worden gekapt om plaats te maken voor de bergingen.
9. Onder deze omstandigheden heeft het college het belang van de bouw van 14 woningen in redelijkheid niet zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van het behoud van de 4 bomen. Dat betekent niet dat er in een later stadium niet alsnog een vergunning kan worden verleend voor het kappen van de bomen ten behoeve van de bouw van de 14 sociale huurwoningen, maar bij deze stand van zaken is het verlenen van de kapvergunning prematuur.
Belang van het uitvoeren van het archeologisch onderzoek
10. Vergunninghouder en het college hebben op de zitting toegelicht dat de bomen gekapt moeten worden omdat uit archeologisch vooronderzoek is gebleken dat er archeologische vondsten in de grond kunnen zitten. Hiervoor moet het hele perceel worden onderzocht, en niet alleen de plekken waar bodemingrepen plaats zullen vinden als er wordt gebouwd. Om een goed archeologisch onderzoek uit te kunnen voeren moeten de vier bomen gekapt worden, omdat de vier bomen staan op ongeroerde grond en deze ongeroerde grond juist extra van belang is voor het archeologisch onderzoek. Vergunninghouder wil zo snel mogelijk beginnen met het uitvoeren van het archeologisch onderzoek. Dit levert tijdswinst op, omdat de eigendom van de grond – die nu nog in handen is van vergunninghouder – sneller overgedragen kan worden aan de projectontwikkelaar.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college dit belang niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Alleen al daarom kan het bestreden besluit geen stand houden. De voorzieningenrechter vindt het bovendien niet redelijk om het belang om archeologisch onderzoek te kunnen doen zwaarder te laten wegen dan het belang van behoud van de bomen. De omstandigheid dat er tijdswinst geboekt kan worden door nu al archeologisch onderzoek te doen, rechtvaardigt niet dat de bomen in dit stadium - waarin het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is en er nog geen aanvraag om een omgevingsvergunning ligt - al worden gekapt. Daarbij heeft het college de noodzaak van het archeologisch onderzoek ter hoogte van de vier bomen niet met stukken onderbouwd en is het onduidelijk waarom de mogelijk aan te treffen archeologische vondsten uit de grond verwijderd moeten worden en niet in de grond kunnen blijven. De voorzieningenrechter vindt dat het college, onder afweging van alle betrokken belangen, de kapvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Dat betekent dat het bestreden besluit, waarbij de kapvergunning in stand is gelaten, in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. Het beroep is gegrond.
Hoe gaat de zaak nu verder?
12. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. Omdat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college de kapvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen, zal zij in het kader van de finale geschilbeslechting zelf in de zaak voorzien.
13. Dat doet de voorzieningenrechter door het primaire besluit te herroepen en de kapvergunning te weigeren.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het door verzoeker betaalde griffierecht in de beroepsprocedure vergoeden. Verzoeker heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Overwegingen van de voorzieningenrechter over het verzoek om een voorlopige voorziening (UTR 21/4767)
15. Gelet op de uitkomst in de beroepszaak, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
16. Het college hoeft het griffierecht dat verzoeker in verband met het verzoek om voorlopige voorziening niet vergoeden.