ECLI:NL:RBMNE:2022:3511
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak in recreatiegebied
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een recreatieve bungalow. Eiser, eigenaar van de woning gelegen aan [adres 1] in [plaats 1], was het niet eens met de vastgestelde WOZ-waarde van € 266.000,-, die door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde was vastgesteld op 1 januari 2020 en was het resultaat van een taxatie waarbij de vergelijkingsmethode was toegepast. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de waarde, wat leidde tot een verlaging van de waarde van € 341.000,- naar € 266.000,-. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat de woning inpandig opgenomen had moeten worden voor een correcte taxatie.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een online zitting op 19 juli 2022, waarbij eiser aanwezig was en de gemeente werd vertegenwoordigd door een taxateur. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de woning inpandig op te nemen en dat de taxatiematrix, die was opgesteld ter onderbouwing van de waarde, voldoende inzicht bood in de waardebepaling. Eiser voerde aan dat de referentiewoningen die waren gebruikt voor de taxatie niet goed vergelijkbaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat de gekozen referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren en dat de waarde in het economisch verkeer adequaat was vastgesteld.
De rechtbank concludeerde dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 266.000,- niet te hoog was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.