ECLI:NL:RBMNE:2022:3507

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
535580
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen alimentatie jongmeerderjarige met geschil over ingangsdatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van alimentatie voor een jongmeerderjarige, [verzoeker (voornaam)], die 21 jaar oud is en een hbo-opleiding volgt. Het verzoek is ingediend door [verzoeker (voornaam)] tegen zijn vader, waarbij de advocaat van de verzoeker, mr. H.S.K. Jap A Joe, en de advocaat van de vader, mr. M. Cortet, aanwezig waren tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2022. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 2 maart 2022, de datum waarop het verzoekschrift is ingediend. De vader is verplicht om met terugwerkende kracht een bedrag van € 73,- per maand aan [verzoeker (voornaam)] te betalen, als bijdrage in diens kosten van levensonderhoud en studie. De rechtbank heeft overwogen dat de vader op de hoogte had moeten zijn van de onderhoudsplicht en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een andere ingangsdatum rechtvaardigen. De behoefte van [verzoeker (voornaam)] is vastgesteld op € 143,- per maand, en de draagkracht van de vader en moeder is in de beoordeling meegenomen. De rechtbank heeft beslist dat de alimentatie met terugwerkende kracht moet worden betaald en dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen moeten worden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/535580 / FA RK 22-332
Bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie
Beschikking van 10 augustus 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker (voornaam)]
advocaat mr. H.S.K. Jap A Joe,
tegen
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Cortet,

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de [verzoeker (voornaam)] (met één bijlage), binnengekomen op 2 maart 2022;
  • het verweerschrift van de vader (met bijlagen 1 tot en met 2) van 27 april 2022, binnengekomen op 27 april 2022;
  • de brief van [verzoeker (voornaam)] (met bijlagen 2 en 3) van 28 juni 2022, binnengekomen op
28 juni 2022.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
29 juni 2022. Daarbij waren aanwezig: [verzoeker (voornaam)] en zijn advocaat en de vader en zijn advocaat.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
[verzoeker (voornaam)] is een kind van de vader en
[A](hierna: de moeder). [verzoeker (voornaam)] is geboren op [2001] in [geboorteplaats] en is dus 21 jaar oud. [verzoeker (voornaam)] volgt een hbo-opleiding en woont bij de moeder.
2.2.
De ouders hebben samen nog twee minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [2004] in [geboorteplaats] ; en
  • [minderjarige 2] , geboren op [2008] in [geboorteplaats] .
2.3.
Eerder heeft de rechtbank op [2020] de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken. Ook heeft de rechtbank toen een bedrag aan kinderalimentatie vastgesteld voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] die de vader aan de moeder moet betalen, zijnde € 108,- per kind per maand. Daarbij heeft de rechtbank de behoefte van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [verzoeker (voornaam)] vastgesteld op € 409,- totaal per maand in 2020, wat maakt dat de behoefte van [verzoeker (voornaam)] neerkomt op (afgerond) € 136,- per maand in 2020.
De rechtbank heeft in die procedure geen beslissing genomen over de alimentatie voor [verzoeker (voornaam)] , omdat hij destijds al jongmeerderjarig was en alleen zelf in een aparte procedure om een bijdrage in zijn levensonderhoud en studie kon verzoeken.
Het verzoek en verweer
2.4.
[verzoeker (voornaam)] verzoekt de rechtbank te bepalen dat de bijdrage die de vader moet voldoen in de kosten voor levensonderhoud en studie vanaf [2020] , althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 140,42 per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
2.5.
De vader wil dat het verzoek van [verzoeker (voornaam)] wordt afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de vader, met terugwerkende kracht, een bedrag van
€ 73,- per maand aan alimentatie aan [verzoeker (voornaam)] moet betalen, vanaf
2 maart 2022tot
[2022]. Dit betekent dat een deel van het verzoek van [verzoeker (voornaam)] wordt afgewezen.
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
De ingangsdatum
3.2.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de alimentatie gaat gelden. De rechtbank vindt dat de vader de alimentatie vanaf 2 maart 2022 moet betalen. De rechtbank legt dat hierna uit.
3.3.
Volgens vaste rechtspraak is het uitganspunt bij het vaststellen van alimentatie dat de rechtbank in het kader van de ingangsdatum moet aansluiten bij de datum van binnenkomst van het verzoekschrift, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waarom daarvan moet worden afgeweken. De rechtbank vindt niet dat er sprake is van zulke omstandigheden en overweegt daartoe het volgende.
3.4.
Op 2 maart 2022 is het verzoek van [verzoeker (voornaam)] binnengekomen bij de rechtbank. Op dat moment kon of had de vader moeten weten dat [verzoeker (voornaam)] vroeg om een bijdrage in zijn levensonderhoud en studie van de vader. Op dat moment had de vader daar dus ook rekening mee kunnen houden.
Hoewel [verzoeker (voornaam)] stelt dat de vader al op [2020] rekening had kunnen houden met het betalen voor alimentatie voor hem, vindt de rechtbank dat niet. Weliswaar is in de beschikking van
[2020] overwogen wat de behoefte van [verzoeker (voornaam)] is en is de draagkracht van de vader over drie kinderen verdeeld, maar dat was in de procedure tussen de ouders van [verzoeker (voornaam)] . [verzoeker (voornaam)] was daarin zelf geen procespartij. Er is toen ook geen bedrag aan alimentatie ten behoeve van [verzoeker (voornaam)] vastgesteld, want daar was niet om verzocht. [verzoeker (voornaam)] heeft zijn moeder in die procedure ook niet gemachtigd om namens hem de procedure te voeren en zodoende om alimentatie te verzoeken. Bovendien is uit de stukken niet gebleken dat [verzoeker (voornaam)] in de periode na de beschikking van
[2020] de vader heeft aangeschreven en hem op zijn onderhoudsplicht ten aanzien van hem heeft gewezen. [verzoeker (voornaam)] stelt wel dat zijn advocaat twee keer de vader heeft aangeschreven, maar daar zijn geen stukken van overgelegd terwijl dit door de vader wordt betwist.
3.5.
Verder stelt [verzoeker (voornaam)] dat hij niet eerder dan op 2 maart 2022 een procedure is gestart vanwege zijn psychische klachten waarvoor hij bij [instelling] onder behandeling stond. Een andere reden waarom hij niet eerder overging tot het doen van een verzoek had er volgens [verzoeker (voornaam)] mee te maken dat de vader een langere tijd in het buitenland (Marokko) verbleef waardoor een reactie aan de zijde van de vader zou uitblijven. De vader betwist deze twee stellingen van [verzoeker (voornaam)] . Nog los van de betwisting door vader, oordeelt de rechtbank hierover dat deze omstandigheden niet maken dat er van een eerdere ingangsdatum moet worden uitgegaan. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor een mogelijk moeilijke situatie als gevolg van psychische problemen aan zijn zijde, maakt het stilzitten dat de vader er niet van hoefde uit te gaan dat [verzoeker (voornaam)] – een jongmeerderjarige – aanspraak wenst(e) te maken op een bijdrage van de vader in de kosten van levensonderhoud en studie.
Gelet op al het bovenstaande sluit de rechtbank dus aan bij de datum van binnenkomst van het verzoekschrift van [verzoeker (voornaam)] .
De behoefte van [verzoeker (voornaam)]
3.6.
Bij de berekening van de alimentatie wordt eerst gekeken naar de kosten van [verzoeker (voornaam)] . Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [verzoeker (voornaam)] vast op € 143,- per maand in 2022 nu [verzoeker (voornaam)] en de vader het daarover eens zijn.
3.7.
De rechtbank houdt geen rekening met de eigen inkomsten van [verzoeker (voornaam)] . Reeds omdat partijen al bij het bepalen van de behoefte van [verzoeker (voornaam)] zijn afgeweken van de gebruikelijke wijze om de behoefte van jongmeerderjarigen vast te stellen.
De draagkracht van beide ouders
3.8.
Bij de berekening van de bijdrage moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen (ook wel de ‘draagkracht’ genoemd). Niet alleen de vader is namelijk onderhoudsplichtig, maar ook de moeder.
De draagkracht van de vader
3.9.
De draagkracht van de vader stelt de rechtbank vast op een bedrag van € 101,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.10.
[verzoeker (voornaam)] en de vader zijn het erover eens dat de totale draagkracht van de vader voor de drie kinderen € 328,- per maand is. Ook zijn zij het erover eens dat dat bedrag nog moet worden verminderd met het feitelijke bedrag dat de vader aan kinderalimentatie aan de moeder betaalt voor de twee minderjarige kinderen. Dat bedrag is € 227,- per maand. Daardoor is de draagkracht van de vader voor [verzoeker (voornaam)] € 101,- per maand. Nu partijen het hierover eens zijn, zal de rechtbank dat overnemen.
De draagkracht van de moeder
3.11.
De totale draagkracht van de moeder voor de drie kinderen berekent de rechtbank op
€ 295,- per maand. Haar draagkracht voor [verzoeker (voornaam)] is (afgerond) € 98,- per maand. De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.12.
Ook bij de draagkracht van de moeder kijkt de rechtbank eerst naar haar inkomen. Partijen zijn het erover eens dat het inkomen van de moeder aan de hand van de door [verzoeker (voornaam)] als bijlage 2 overgelegde salarisspecificaties moet worden berekend. Zij verschillen echter van mening in hoeverre verschillende looncomponenten moeten worden meegenomen als inkomen en of het kindgebonden budget dat de moeder voor de twee minderjarige kinderen ontvangt als inkomen geldt ten aanzien van haar draagkracht voor [verzoeker (voornaam)] .
3.13.
De rechtbank overweegt ten eerste dat zij het kindgebonden budget dat de moeder voor de twee minderjarige kinderen ontvangt meeneemt als (extra) inkomen ten behoeve van haar draagkracht voor [verzoeker (voornaam)] . Want volgens vaste rechtspraak (van de Hoge Raad [1] ) is het kindgebonden budget een inkomensondersteunende maatregel om in de behoefte van de kinderen te voorzien. En hoewel [verzoeker (voornaam)] stelt dat dit kindgebonden budget alleen moet worden aangewend voor de twee minderjarige kinderen omdat [verzoeker (voornaam)] inmiddels meerderjarig is, verhoogt het kindgebonden budget het gehele inkomen van de moeder en komt het als één bedrag maandelijks binnen. En dat, waarschijnlijk, een klein deel van het kindgebonden budget, ook wordt aangewend om in de behoefte van [verzoeker (voornaam)] te voorzien, vindt de rechtbank te verwaarlozen. Bovendien woont [verzoeker (voornaam)] thuis bij de moeder en maakt hij net als de andere twee minderjarige kinderen ook gebruik van alle voorzieningen thuis bij de moeder. Dit maakt hem dus niet anders dan zijn broertje en zusje.
3.14.
Over het inkomen van de moeder overweegt de rechtbank verder dat op de salarisspecificaties van de moeder (van maart, april en mei 2022, bijlage 2 aan de zijde van [verzoeker (voornaam)] ) een bruto-inkomen van € 1.440,94 is te zien. Daar zijn partijen het ook over eens. Verder gaat de rechtbank van het volgende uit, nu partijen het daarover eens zijn, dan wel niet is betwist: een pensioenpremie van gemiddeld € 140,- per maand, vakantietoeslag van 8%, een bedrag aan wachtdienst van € 38,- per maand, een eindejaarsuitkering van € 120,- per maand en een bedrag aan onregelmatigheidstoeslag van gemiddeld € 142,- per maand. Tot slot houdt de rechtbank, anders dan [verzoeker (voornaam)] betoogt, wel rekening met de aanvulling onregelmatigheidstoeslag over verlof. Want hoewel deze post slechts te zien is op de salarisspecificatie van mei 2022 (en dus niet op die van maart en april 2022), stelt de rechtbank vast dat dit een cumulatieve post vormt en dat de moeder dit dus ook al eerder heeft ontvangen. De rechtbank zal het cumulatieve bedrag (tot en met de maand mei 2022) van € 174,84 wel middelen over vijf maanden, omdat dit bedrag niet op de eerdere salarisspecificaties is te zien. De rechtbank zal aldus rekenen met een bedrag van
€ 35,- per maand. De rechtbank heeft berekend dat bovenstaande leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 2.060,- per maand. Die berekening is in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
3.15.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [verzoeker (voornaam)] . Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van € 2.060,- =) € 618,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimum bedrag aan overige vaste lasten van € 1.020,- per maand.
Van het netto besteedbaar inkomen van de moeder blijft dan een bedrag van (€ 2.060,- -/-
€ 618,- -/- € 1.020,- =) € 422,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Dat komt neer op een bedrag van € 295,- per maand. De overige 30% mag de moeder vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
3.16.
Haar draagkracht wordt vervolgens ook verdeeld over haar drie kinderen voor wie zij onderhoudsplichtig is. Haar draagkracht voor [verzoeker (voornaam)] is dan ook (afgerond) € 98,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.17.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt ook wel de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.18.
De draagkracht van de vader voor [verzoeker (voornaam)] is € 101,- per maand en de draagkracht van de moeder voor [verzoeker (voornaam)] is € 98,- per maand. Hun gezamenlijke draagkracht voor [verzoeker (voornaam)] is dus € 199,- per maand. Dat is genoeg om in zijn behoefte van € 143,- per maand te voorzien. Dat betekent dat de vader een deel van (€ 101,- / € 199,- x € 143,- =) € 73,- per maand moet dragen en de moeder een deel van € 98,- / € 199,- x € 143,- =) € 70,- per maand.
De alimentatie moet met terugwerkende kracht worden betaald
3.19.
De rechtbank zal beslissen dat de vader de alimentatie van 2 maart 2022 tot
[2022] met terugwerkende kracht aan [verzoeker (voornaam)] moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage van de vader waarop [verzoeker (voornaam)] van 2 maart 2022 tot [2022] recht had.
3.20.
De onderhoudsverplichting van de vader stopt op [2022] , omdat [verzoeker (voornaam)] vanaf dat moment 21 jaar is en hij op grond van de wet [2] slechts tot zijn 21e recht heeft op alimentatie. Niet is gebleken dat de vader en de moeder in een overeenkomst de onderhoudsplicht van de ouders voor [verzoeker (voornaam)] langer hebben willen laten doorlopen dan de 21e leeftijd.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.21.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De proceskosten
3.22.
De rechtbank zal beslissen dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat het gaat om een procedure tussen een ouder en een kind.
3.23.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beslist dat de vader, met terugwerkende kracht, vanaf
2 maart 2022tot
[2022]een bedrag van € 73,- per maand moet betalen aan [verzoeker (voornaam)] , als bijdrage in diens kosten van levensonderhoud en studie;
4.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.4.
wijst het verzoek van [verzoeker (voornaam)] voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.E. Falkmann, rechter, in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 augustus 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
ECD

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2015:3011, Hoge Raad 9 oktober 2015.
2.Artikel 1:395a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).