ECLI:NL:RBMNE:2022:3504

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
16/089107-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij met schending van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ter hoogte van € 19.994,67, gebaseerd op de opbrengsten van de hennepkwekerij. De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag gevorderd, maar de rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aangepast op basis van de beschikbare bewijsstukken en de rol van de veroordeelde in de hennepkwekerij. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn, aangezien de behandeling van de zaak meer dan twee jaar heeft geduurd. Dit heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met 20%, waardoor het uiteindelijke bedrag dat de veroordeelde aan de staat moet betalen is vastgesteld op € 15.995,74. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag en heeft bepaald dat het Openbaar Ministerie maximaal gijzeling kan vorderen indien volledige betaling niet mogelijk blijkt. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/089107-21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 augustus 2022 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1963] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen veroordeelde en mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in eerste instantie gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel. De officier van justitie heeft haar vordering ter terechtzitting ten aanzien van het totaal door veroordeelde genoten voordeel gewijzigd en geschat op € 49.611,68.
Ten aanzien van de opbrengst verkregen uit de hennepkwekerij aan de [adres] te [plaats] is de officier van justitie ervan uitgegaan dat het oorspronkelijke bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 106.223,35 aan de hand van een pondspondsgewijze verdeling dient te worden verdeeld tussen veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] , zodat veroordeelde de helft hiervan ter hoogte van € 53.111,68 zou hebben ontvangen.
De officier van justitie is ten aanzien van medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] ervan uitgegaan dat zij een bedrag ter hoogte van € 7.000,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel zou hebben ontvangen. Ook dit bedrag dient volgens de officier van justitie pondspondsgewijs tussen veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] te worden verdeeld. Daarom dient de helft hiervan in mindering te worden gebracht bij het bedrag van € 53.111,68. Op grond hiervan heeft de officier van justitie berekend dat veroordeelde een bedrag van € 49.611,68 zou hebben ontvangen (€ 53.111,68 - € 3.500,-).
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsperiode enkel gebaseerd is op aangetroffen notities in de telefoon van veroordeelde, terwijl deze niet allemaal betrekking kunnen hebben op de [adres] te [plaats] . In het licht van een kweekcyclus van tien weken komen de data in de notities niet geheel met deze berekening. Veroordeelde zou slechts € 300,- hebben gehad voor het knippen. Tot slot heeft de raadsvrouw, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, verzocht om de betalingsverplichting op nihil te stellen.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 31 augustus 2022 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
- handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (in de periode van 14 augustus 2017 tot en met 16 oktober 2017).
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de eerste plaats kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feiten dat de veroordeelde heeft begaan.
De officier van justitie is er bij haar vordering daarnaast van uitgegaan dat de veroordeelde ook voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten, als bedoeld in lid 2 van artikel 36e Sr. In het ontnemingsrapport wordt ervan uitgegaan dat veroordeelde ook voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode voordeel heeft gehad uit (oogsten van) de hennepkwekerij aan de [adres] te [plaats] .
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
Uit het
ontnemingsrapport met bijlagenvan 4 maart 2018 volgt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, hebben verklaard:
*) Ontnemingsperiode:
Van 17 september 2016 tot 24 oktober 2017. Deze periode beslaat 57 weken.
Het pand waarin de hennepkwekerij werd aangetroffen, werd al sinds 13 oktober 2000
gehuurd door verdachte [medeveroordeelde 2] . Uit de gegevens uit de telefoon van verdachte [veroordeelde] blijkt in ieder geval dat de hennepkwekerij sinds 17 september 2016 in bedrijf was.
*) Aantal kweekruimtes: 1
In totaal stonden er in de kweekruimte 187 gebruikte plantenpotten.
*) Bruto opbrengst hennep per oogst:
187 planten x 30,0 gram = 5,610 kilogram.
*) Bruto (financiële) opbrengst per oogst:
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het
rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraagt dit minimaal EUR 4.070,- per
kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 5,610 kilogram x EUR 4.070,- = EUR 22.832,70.
*) Vaststelling eerdere oogsten in de kweekruimte:
In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van 5 reeds eerder gerealiseerde oogsten in de kweekruimte. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst.
*) Kostenberekening in de kweekruimte:
De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken
hennepkwekerij zijn op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken (FPA)
als volgt:
Afschrijvingskosten: € 150,-
Hennepstekken: € 712,47 (€ 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten: € 725,56 (€ 3,88 per stek/plant)
Totaal aan kosten = € 1.588,03.
3.3.1.
Periode
De in het ontnemingsrapport benoemde ontnemingsperiode strekt van 17 september 2016 tot en met 24 oktober 2017 en is gebaseerd op de begindatum die blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen waarbij de telefoon van veroordeelde is onderzocht en de einddatum, die de datum van het aantreffen van de hennepkwekerij betreft. Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] betrokken zijn geweest bij de laatste oogst (vanaf 14 augustus 2017). Met betrekking tot de mogelijke eerdere vier oogsten is de exacte rol van de veroordeelde op grond van het dossier onvoldoende komen vast te staan zodat de hoogte van het al dan niet door hem verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel bij die oogsten niet kan worden vastgesteld. De rechtbank gaat voor het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel derhalve uit van slechts één oogst.
3.3.2.
Hoeveelheid en opbrengst
De rechtbank zal de berekeningen uit het ontnemingsrapport voor de totale opbrengst van de kweekruimte van één oogst overnemen, nu deze aannemelijk zijn en de bedragen door de verdediging niet gemotiveerd zijn betwist. Uit het ontnemingsrapport volgt dat de daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep niet kon worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken (FPA) bedraagt de verkoopprijs minimaal € 4.070,- per kilogram. De rechtbank heeft aan de hand hiervan de totale opbrengst van één oogst uit de kweekruimte berekend:
- De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt 187 planten x 30,0 gram = 5,610 kilogram.
De totale bruto (financiële) opbrengst per oogst bedraagt minimaal 5,610 kilogram x € 4.070,- = €22.832,70.
3.3.3.
Kosten
Gelet op het feit dat de kosten voor de kweekruimte die in het ontnemingsrapport zijn berekend aannemelijk zijn en niet gemotiveerd zijn betwist, zal de rechtbank deze berekeningen volgen. De in mindering te brengen kosten per oogst voor de betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport van het FPA als volgt:
Afschrijvingskosten: € 150,-
Hennepstekken: € 712,47 (€ 3,81 per stek/plant)
Variabele kosten: € 725,56 (€ 3,88 per stek/plant)
Kosten voor de kweekruimte per oogst = € 1.588,03.
Daarnaast zal de rechtbank een bedrag van € 1.250,- per teelt in mindering brengen. Medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] heeft verklaard dat zij € 500,- per maand ontving voor het ter beschikking stellen van de kweekruimte. Uitgaande van tien weken (oftewel zo’n 2.5 maand) per kweekcyclus komt een bedrag van 2.5 maand x € 500,- = € 1.250 aan huisvestingskosten voor aftrek in aanmerking.
3.3.4.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het totale bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 19.994,67, bestaande uit (de totale bruto opbrengst minus de totale kosten):
- € 22.832,70 – € 1.588,03 - € 1.250,- = € 19.994,67.
3.3
Betalingsverplichting
Schending redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat evenals in de strafzaak ook in de onderhavige ontnemingszaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De hennepkwekerij is op 24 oktober 2017 ontmanteld en veroordeelde is hierover op dezelfde dag tweemaal door de politie verhoord. Op dat moment kon veroordeelde in redelijkheid verwachten dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het vonnis wordt op 31 augustus 2022 gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met ruim twee jaar overschreden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat in de gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden de Hoge Raad naar bevind van zaken handelt. [2] In de gevallen waar de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden is overschreden, hanteert de Hoge Raad als uitgangspunt 10% korting op het ontnemingsbedrag. De rechtbank is hier van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak zodanig veel hoger is dan de overschrijding die in de reductie van 10% als uitgangspunt wordt genomen, dat een vermindering van 20% in dit specifieke geval op zijn plaats is. De rechtbank zal de betalingsverplichting gelet op de uitzonderlijke lange duur van de overschrijding in dit geval verminderen met € 3.998,93 (20% van € 19.994,67).
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op
€ 15.995,74en zal derhalve aan veroordeelde de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat opleggen. De rechtbank zal verder bepalen dat het Openbaar Ministerie maximaal
319(driehonderdennegentien) dagengijzeling kan vorderen jegens veroordeelde indien volledig verhaal van dit bedrag overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk blijkt.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 19.994,67;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 15.995,74aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
319 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en M. Rasterhoff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R.V. Joerawan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 augustus 2022.
Mrs. Gerrits en Rasterhoff zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2017324136-1 (pagina 164 tot en met 187).
2.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,