ECLI:NL:RBMNE:2022:3491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1130
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring bezwaar naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat eiser op 1 oktober 2021 zijn voertuig met kenteken [kenteken] parkeerde op een parkeerplaats in de gemeente Hilversum. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum niet bevoegd was om de uitspraak op bezwaar te doen, omdat deze niet door de juiste persoon was genomen. De directeur van Coöperatie Parkeerservice U.A. was niet bevoegd om als heffingsambtenaar op te treden, en de uitspraak op bezwaar was gedaan door een medewerker van het team Parkeerrechten zonder de juiste mandatering. Dit mandaat was bovendien niet op de juiste wijze bekendgemaakt, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen of de medewerker daadwerkelijk bevoegd was om te beslissen.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, rekening houdend met de bevindingen van de rechtbank. Tevens is het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 759,-, en dat het griffierecht door verweerder aan eiser moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen ongegrond is verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan/in de [adres] in de gemeente Hilversum op 1 oktober 2021.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. Op grond van artikel 1, lid 3, van het Aanwijzingsbesluit Belastingambtenaren 2020 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum ontvangen, op
11 februari 2020 in werking getreden, is de directeur van Coöperatie Parkeerservice U.A. aangewezen als inspecteur parkeerbelastingen. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt echter niet dat deze is genomen door of namens de directeur, maar namens de heffingsambtenaar van Coöperatie Parkeerservice U.A. Aangezien Coöperatie Parkeerservice U.A. niet bevoegd is op grond van de Gemeentewet belastingen te heffen, kan er ook geen heffingsambtenaar van Parkeerservice bevoegd zijn besluiten hierover te nemen.
5. Overigens is de uitspraak op bezwaar genomen door een medewerker van het team Parkeerrechten. In het overgelegde intern mandaatregister heeft de directeur aan de functie medewerker afdeling Parkeerrechten van Coöperatie Parkeerservice U.A. mandaat heeft verleend om namens hem te beslissen op bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen. Dit mandaatregister is echter niet overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht bekend gemaakt. De publicatie op de eigen website en de verwijzing naar de overheidswebsite, waarop alleen een link naar de eigen website is te vinden, is onvoldoende. Digitale publicatie moet gebeuren in een door de overheid uitgegeven publicatieblad. De rechtbank kan nog steeds niet vaststellen dat dit is gebeurd.
Afgezien daarvan is zonder naam en handtekening van de besluitnemer niet vast te stellen of het hier gaat om een gemandateerd medewerker.
6. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door de heffingsambtenaar zelf is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 759,-.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.