Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
Beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op het bezwaar.
2. Eiser heeft bij brief van 16 juni 2021 bezwaar ingesteld tegen de naheffingsaanslag parkeerbelastingen van 12 juni 2021. Op 8 januari 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een tijdige uitspraak op bezwaar. Nadien waren bij instellen van het beroep meer dan twee weken verstreken.
3. Verweerder stelt dat hij de ingebrekestelling nooit heeft ontvangen van eiser. Eiser heeft de ingebrekestelling naar de gemeente gestuurd, terwijl hij ervan op de hoogte was dat ParkeerService het bezwaarschrift in behandeling had genomen en bekend was met de contactgegevens van ParkeerService.
Verweerder meent dat eiser bewust de ingebrekestelling naar de gemeente heeft gestuurd om een dwangsom te verbeuren. Verweerder heeft het vermoeden dat sprake is van misbruik van recht. Aangezien de ingebrekestelling niet naar ParkeerService is gestuurd, heeft ParkeerService niet de gelegenheid gekregen om alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. Gelet op de procesgang en het voorgaande is verweerder van mening dat er geen dwangsom is verbeurd.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder is de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist. Wie dat is, heeft de rechtbank aan de hand van de overgelegde stukken niet kunnen vaststellen. Evenmin is duidelijk of en welke formele rol ParkeerService in de besluitvorming speelt (zie ook hierna onder 13). Dat eiser zijn bezwaarschrift en ingebrekestelling naar een adres van de gemeente Zeist heeft gestuurd, kan hem in het licht van deze onduidelijkheid niet worden tegengeworpen. De enkele omstandigheid dat hem was meegedeeld dat correspondentie via ParkeerService verloopt, is daarvoor niet genoeg. De rechtbank ziet in wat verweerder heeft aangevoerd in zijn verweerschrift geen reden om aan te nemen dat de ingebrekestelling verweerder niet kan worden tegengeworpen.
5. Nu verweerder pas op 9 juni 2022 een uitspraak op bezwaar heeft genomen, moet hij op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een dwangsom
betalen voor elke dag dat hij in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De dwangsom die in dit geval verschuldigd is bedraagt € 1.442,-.
7. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
Beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 9 juni 2022
8. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van haar voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de [adres] in de gemeente Zeist op 17 september 2021.
9. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
10. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist, door een medewerker team Parkeerrechten van ParkeerService U.A. Een naam van de medewerker staat niet vermeld bij de ondertekening van de uitspraak op bezwaar.
11. Bij brief van 11 oktober 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht om stukken over te leggen waaruit de bevoegdheid blijkt van degene die de uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Verweerder heeft het mandaatbesluit van de gemeente Zeist en het intern mandaatregister van Coöperatie ParkeerService U.A. overgelegd.
12. In artikel II van het overgelegde mandaatsbesluit besluiten de heffingsambtenaar en invorderingsambtenaar van de gemeente Zeist het opleggen, bekendmaken en invorderen van naheffingsaanslagen parkeerbelastingen te mandateren aan de directeur en medewerkers van de Coöperatie Parkeerservice U.A., met dien verstande dat de directeur ondermandaat van deze bevoegdheid kan verlenen aan anderen.
13. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet is aangetoond dat de medewerker team parkeerrechten van Parkeerservice bevoegd is om de uitspraak op bezwaar te nemen. De rechtbank legt dat hierna uit.
13.1Allereerst heeft verweerder geen aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist overgelegd, waaruit blijkt dat en wie als heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is aangewezen. De rechtbank is ook niet ambtshalve met een dergelijk besluit bekend. Of de heffingsambtenaar die het mandaatbesluit heeft ondertekend de heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is kan dus niet worden vastgesteld.
13.2Voorts kan niet worden vastgesteld of het Mandaatsbesluit is gepubliceerd. De rechtbank heeft het in elk geval online niet kunnen vinden. Gezien de reactie van verweerder op de brief van de rechtbank van 11 oktober 2021 is het intern mandaatregister ook (nog) niet, gepubliceerd. De rechtbank heeft ook dit in elk geval niet online kunnen vinden. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit, gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Wanneer het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. Ook om die reden zou de uitspraak op bezwaar niet bevoegd door een medewerker van de afdeling parkeerrechten in mandaat kunnen worden genomen.
13.3Tot slot is de uitspraak op bezwaar niet ondertekend en wordt geen naam vermeld, zodat niet controleerbaar is of de uitspraak op bezwaar daadwerkelijk door een medewerker van Parkeerservice is genomen.
14. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen.
15. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
16. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door een door het college van burgemeester en wethouders als heffingsambtenaar voor parkeerbelastingen aangewezen persoon is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
17. Omdat beide beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht (€ 50,-) en een proceskostenvergoeding aan eiser betalen. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.138,50,- (1 punt voor indienen beroepschrift niet tijdig beslissen met een waarde van € 759,- en wegingsfactor 0,5; 1 punt voor indienen beroepschrift tegen uitspraak op bezwaar met een waarde van € 759,- en wegingsfactor 1).