ECLI:NL:RBMNE:2022:3450

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/2560
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschriften inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 19 augustus 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Belastingdienst van 6 oktober 2021 en 23 december 2021, maar de Belastingdienst heeft niet tijdig beslist op deze bezwaarschriften. Eiseres heeft op 14 april 2022 een ingebrekestelling gestuurd, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn voor de Belastingdienst pas eindigde op 28 april 2022. Hierdoor is het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 18 januari 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank overweegt dat de ingebrekestelling enkel betrekking had op het bezwaarschrift van 18 januari 2022 en dat het bezwaarschrift van 8 november 2021 niet in de ingebrekestelling is genoemd. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 8 november 2021. Eiseres had ook verzocht om een dwangsom op te leggen aan de Belastingdienst, maar omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, kan de rechtbank geen dwangsom opleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst uiterlijk op 25 augustus 2022 zal beslissen op het bezwaar van 8 november 2021, en dat eiseres zelf beroep moet instellen tegen deze beslissing.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, gezien de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser (gemachtigde: mr. R. Grijpstra)

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar bezwaarschriften van 8 november 2021 respectievelijk 18 januari 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokken dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaarschrift.2
3. Eiseres heeft op 8 november 2021 respectievelijk 18 januari 2022 bezwaar gemaakt
tegen de besluiten van verweerder van 6 oktober 2021 respectievelijk 23 december 2021 Daarna heeft eiseres verweerder op 14 april 2022 in gebreke gesteld en heeft zij op 16 juni 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar bezwaarschriften.
4. Volgens verweerder is de ingebrekestelling van 14 april 2022 enkel gericht op het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van eiseres van 18 januari 2022 en is deze niet gericht op niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eiseres van 8 november 2021. Verder is de ingebrekestelling prematuur, aangezien de beslistermijn voor verweerder pas eindigde op 28 april 2022.
1. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
5. De rechtbank is van oordeel dat de ingebrekestelling die eiseres heeft verstuurd enkel gericht is op het bezwaarschrift van 18 januari 2022. In deze ingebrekestelling staat namelijk het volgende:

(…) het bezwaar tegen de besluitvorming van belastingdienst/toeslagen van 23 december 2021 waartegen deze zijde op 18 januari 2022 bezwaar maakte, mede naar aanleiding van de inhoud van uw berichtgeving van 19 januari 2022, stel ik vast dat uw organisatie nog geen beslissing op bezwaar heeft genomen en daar nu te laat mee is. Bij dezen stel ik uw organisatie in gebreke (…)’
In deze ingebrekestelling wordt alleen verwezen naar het bezwaarschrift van 18 januari 2022. Nergens in deze ingebrekestelling is het bezwaarschrift van 8 november 2021 aan de orde gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarom niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift van 8 november 2021.
4. Verder overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb moet verweerder, binnen zes weken of binnen twaalf weken als er een commissie als in artikel 7:13 is ingesteld, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken een besluit nemen. In dit geval is er een commissie als bedoeld in artikel 7:13 ingesteld, waardoor er een beslistermijn van twaalf weken geldt voor verweerder vanaf de dag dat de bezwaartermijn is verstreken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 28 april 2022 een besluit had moeten nemen. Eiseres heeft verweerder op 14 april 2022 in gebreke gesteld, dat is dus te vroeg. De rechtbank is daarom van oordeel dat de ingebrekestelling prematuur is en het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 18 januari 2022 is daarom ook niet-ontvankelijk.
6. Het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschriften is dus kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Eiseres heeft de rechtbank tevens verzocht om een dwangsom aan verweerder op te leggen, zodat verweerder een besluit neemt op haar bezwaarschriften. In dit geval is sprake van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep, daarom kan de rechtbank verweerder geen dwangsom opleggen. Dit volgt uit artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb.
8. Verweerder heeft de rechtbank geïnformeerd dat uiterlijk op 25 augustus 2022 beslist zal worden op het bezwaar van 8 november 2021 en dat de beslissing op bezwaar dan aan de rechtbank zal worden gezonden. Omdat de ingebrekestelling niet mede op dat bezwaar ziet, zal zich ook geen situatie voordoen zoals bedoeld in artikel 6:20 van de Awb. Eiseres dient dan ook zelf beroep in te stellen tegen deze beslissing op bezwaar.
9. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Mulder, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.