ECLI:NL:RBMNE:2022:3439

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/393
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake persoonsgebonden budget na ondertekening vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, en verweerder, Zilveren Kruis Zorgkantoor, vertegenwoordigd door mr. H. Arnold en mr. S. Gezer. De zaak betreft de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) door verweerder over de jaren 2016, 2017 en 2018, waarbij een terugvordering van in totaal € 54.893,33 is ingesteld. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar door verweerder, is de terugvordering vastgesteld op € 31.050,-. Eiser heeft op 1 februari 2022 een vaststellingsovereenkomst getekend, wat leidde tot de vraag of hij nog procesbelang had bij zijn beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat door de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst het conflict tussen partijen is beëindigd. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij onder druk is gezet om de overeenkomst te ondertekenen. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij een uitspraak op het beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Visscher),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Arnold en mr. S. Gezer).

Inleiding

In het besluit van 19 juli 2018 (primair besluit) heeft verweerder het aan eiser verstrekte persoonsgebonden budget (pgb) over de jaren 2016, 2017 en 2018 ingetrokken. Verweerder heeft een bedrag van in totaal € 54.893,33 van eiser teruggevorderd.
Bij het bestreden besluit van 10 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft besloten om de intrekking van het pgb over 2016 ongedaan te maken. De totale terugvordering heeft verweerder vastgesteld op € 31.050,-.
Op 1 februari 2022 heeft verweerder de rechtbank bericht dat eiser een vaststellingsovereenkomst heeft getekend en dat dit betekent dat eiser zijn beroep moet intrekken. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiser op 11 februari 2022 de rechtbank verzocht om de zitting aan te houden. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.
Tijdens deze zitting heeft de gemachtigde van eiser verzocht om aanhouding om te kunnen bezien of er partijen er samen uit kunnen komen door aanpassing van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst. Op 22 maart 2022 heeft de gemachtigde van eiser bericht dat partijen er onderling niet uit zijn gekomen. Uit de bijgevoegde e-mailcorrespondentie blijkt dat er tussen partijen geen nader overleg heeft plaatsgevonden, omdat de gemachtigde van eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat de vaststellingsovereenkomst vernietigd dient te worden.
De rechtbank heeft vervolgens mevrouw [belanghebbende] aangeschreven als derde-belanghebbende en haar gevraagd of zij wenst deel te nemen als partij aan de beroepsprocedure. Zij heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd, zodat zij niet als derde partij bij deze procedure wordt aangemerkt.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij een nadere zitting wensen. Partijen hebben op deze brief niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op 30 juni 2022 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Voordat de rechtbank over kan gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft.
2. De rechtbank stelt in dit kader vast dat eiser een vaststellingsovereenkomst heeft getekend. In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat verweerder de terugvordering niet bij eiser zal innen en dat eiser zijn beroep zal intrekken. Partijen zullen hun eigen kosten dragen.
3. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst het conflict tussen partijen over de in deze procedure aan de orde zijnde terugvordering van het pgb is beëindigd. Niet valt in te zien dat partijen thans over die aanspraak nog een geschil hebben. Met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst is dan ook het procesbelang van eiser bij het beroep komen te vervallen.
4. De stelling van eiser dat hij niet op de hoogte is van de inhoud van de overeenkomst en dat hem is gezegd dat hij de overeenkomst moest tekenen “zodat het allemaal voorbij zou zijn” maakt het voorgaande niet anders. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij door verweerder gedwongen is om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Bovendien is de vaststellingsovereenkomst reeds op 25 december 2021 door eiser ondertekend en is er voor zover de rechtbank bekend is tot op heden geen procedure gestart om de vaststellingsovereenkomst te laten vernietigen. De rechtbank gaat daarom uit van de rechtmatigheid van de ondertekende vaststellingsovereenkomst.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank komt tot het oordeel dat eiser geen belang heeft bij een uitspraak op het beroep, zodat dit niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.