ECLI:NL:RBMNE:2022:3438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/526196/ HA RK / 21-01
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot inzage en wissing van persoonsgegevens in het kader van de AVG

In deze zaak heeft verzoeker, de heer [verzoeker], op 11 augustus 2021 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, waarin hij verzoekt om inzage in en wissing van zijn persoonsgegevens door ASR, de verweerster. De zaak betreft een levensverzekering die verzoeker heeft afgesloten met AMEV, dat later is gefuseerd met ASR. Verzoeker stelt dat ASR onrechtmatig heeft gehandeld door onvolledige en onjuiste informatie over zijn persoonsgegevens te verstrekken. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juni 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat ASR niet aan haar inzageverplichtingen heeft voldaan en dat verzoeker recht heeft op inzage in zijn persoonsgegevens. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de verzoeken tot schadevergoeding en de verzoeken die betrekking hebben op het verzekeringsgeschil niet ontvankelijk zijn, omdat deze niet onder de AVG vallen. De rechtbank heeft de verzoeken van verzoeker afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De beschikking is gegeven op 24 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/526196/ HA RK / 21-201
Beschikking van 24 augustus 2022
inzake
de heer
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. I. Brouwer,
tegen:
de naamloze vennootschap
[verweerster] N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
advocaat mr. A. Holtland.
Partijen worden hierna [verzoeker] en ASR genoemd.
De Wet Bescherming Persoonsgegevens wordt hierna aangeduid als WBP, de Algemene Verordening Gegevensbescherming als AVG en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming als UAVG.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 11 augustus 2021 een verzoekschrift met producties ter griffie van deze rechtbank ingediend.
1.2.
Op 10 november 2021 is van ASR een productie ontvangen.
1.3.
Op 20 januari 2022 heeft [verzoeker] een reactie op de door ASR toegezonden productie tevens aanvulling/wijziging op het verzoek inclusief producties ingediend.
1.4.
ASR heeft op 24 januari 2022 een verweerschrift met producties ter griffie van deze rechtbank ingediend.
1.5.
Op gezamenlijk verzoek van partijen, gedateerd 26 januari 2022, is een eerder door de griffier geplande mondelinge behandeling ter zitting van 31 januari 2022, waarvoor partijen waren opgeroepen, uitgesteld.
1.6.
Van [verzoeker] is op 31 mei 2022 een nadere reactie met producties op het verweerschrift ontvangen.
1.7.
De griffier heeft partijen opgeroepen voor de terechtzitting van 7 juni 2022. De mondelinge behandeling heeft via videoconference (Teams) plaatsgevonden.
1.8.
Ter zitting van 7 juni 2022 zijn verschenen:
- mr. Brouwer, advocaat voornoemd;
- mr. A. Holtland, advocaat voornoemd;
- mevrouw mr. [A] , [functie] in dienst van ASR;
- mevrouw mr. [B] , [functie] in dienst van ASR.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht, (de advocaat van) ASR mede aan de hand van een pleitnotitie. Van het verhandelde ter terechtzitting is aantekening gehouden.
1.9.
Ten slotte is uitspraak bepaald op heden.

2.Verzoek en verweer

2.1.
Na wijziging van het verzoek vraagt [verzoeker] - zakelijk weergegeven - de rechtbank om:
- ASR te bevelen om:
1. op de voet van artikel 15 lid 1 AVG volledig inzage te geven in de verwerking van zijn persoonsgegevens door ASR;
2. een overzicht te verstrekken van de contacten die ASR heeft gehad met derden, waaronder de ex-echtgenote van [verzoeker] en met de tussenpersoon mevrouw [C] , alsmede brieven /e-mails te overleggen die door en aan derden in dit dossier vanaf 2016 zijn gestuurd;
3. een overzicht te verstrekken van stukken die op verzoek van derden aan het dossier van [verzoeker] zijn toegevoegd (met naam van derde en datum waarop dit is gebeurd);
4. een kopie van het volledige dossier vanaf 2004 te verstrekken, althans vanaf 2016, althans door de rechtbank te bepalen;
- ASR te veroordelen tot:
5. afhandeling van de overeenkomst met [verzoeker] in overeenstemming met de bescherming van de persoonsgegevens, met name AVG/UAVG;
6. het wissen van alle persoonsgegevens van [verzoeker] na een juiste beëindiging van de overeenkomst;
7. betaling van de materiële en immateriële schade ex artikel 82 lid 1 AVG, zoals in het verzoekschrift omschreven, die [verzoeker] heeft geleden ten gevolge van de inbreuk die ASR heeft gemaakt op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de AVG/UAVG;
8. betaling van de proceskosten.
2.2.
ASR heeft zich tegen het gewijzigde verzoek van [verzoeker] verweerd. Zij concludeert tot afwijzing daarvan.
2.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

3.Het geschil

Het gaat in deze zaak om het volgende
3.1.
[verzoeker] , die op [1974] in gemeenschap van goederen is gehuwd met [D] , is op 24 oktober 1981 een levensverzekering (polisnummer [polisnummer 1] ) aangegaan met AMEV Levensverzekering N.V., hierna AMEV. De einddatum van deze verzekering was 24 oktober 2020. Voordien is AMEV gefuseerd met ASR. Om die reden moet thans ASR als verzekeringgever worden aangemerkt. Op deze polis is [verzoeker] als eerste en [D] als tweede verzekerde aangemerkt. De tussenpersoon/verzekeringsadviseur van [verzoeker] is [C] .
3.2.
Het huwelijk tussen [verzoeker] en [D] is op [2004] omgezet in een geregistreerd partnerschap. Vervolgens hebben zij op [2004] een convenant gesloten, strekkende tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap en (gedeeltelijke) ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. Dit convenant is op [2004] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en vanaf die datum is de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen formeel ontbonden.
3.3.
In voormeld convenant hebben partijen een aantal afspraken gemaakt omtrent de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen. In artikel 3.6. staat, voor zover voor deze zaak relevant, dat [verzoeker] en [D] het hierna te noemen boedelbestanddeel in gemeenschappelijke eigendom wensen te blijven behouden:
….
- de levensverzekering afgesloten bij AMEV onder polisnummer [polisnummer 1] onder de verplichting om bij uitkering de waarde met elkaar te delen alsmede onder de verplichting van [D] om jaarlijks de helft van de door [verzoeker] betaalde premie aan hem te vergoeden.
….
3.4.
Tussen [verzoeker] en ASR is een indringend verschil van mening ontstaan over de vraag aan wie ASR het vrijgekomen kapitaal (ruim € 10.000,-) dient uit te betalen. Daarnaast is tussen hen ook een geschil gerezen over de vraag of ASR - kort gezegd - aan haar AVG-verplichtingen heeft voldaan.
3.5.
ASR heeft [verzoeker] bij brief van 28 juni 2021, aangevuld bij schrijven van 9 november 2021, geïnformeerd over de persoonsgegevens die zij van hem heeft bijgehouden. [verzoeker] is van mening dat het verstrekte overzicht onjuist en onvolledig is en dat ASR daarbij onrechtmatig heeft gehandeld. Correspondentie over deze problematiek heeft niet tot overstemming geleid. Om die reden is [verzoeker] deze procedure tegen ASR gestart.

4.De beoordeling

Rechtsingang.
4.1.
De artikelen 79 AVG jo 35 UAVG geven [verzoeker] de bevoegdheid zich tot de rechtbank te wenden met het verzoek om van ASR (als verwerkingsverantwoordelijke) uitsluitsel over en/of inzage te verkrijgen in en/of het wissen van de met betrekking tot hem verwerkte persoonsgegevens. Ondanks dat de zes weken termijn als bedoeld in artikel 35 lid 2 UAVG is overschreden, kan [verzoeker] worden ontvangen in zijn verzoek.
Immers, ASR heeft [verzoeker] niet binnen in artikel 12 lid 3 AVG genoemde termijn geantwoord noch heeft zij hem medegedeeld dat zij voormelde termijn (met twee maanden) wenste te verlengen.
Het inzageverzoek.
4.2.
Algemeen.
4.2.1.
De rechtbank stelt voorop dat het inzagerecht als bedoeld in artikel 15 AVG niet absoluut of onbeperkt is. Het heeft de strekking dat de betrokkene deugdelijk kan controleren of zijn of haar betreffende persoonsgegevens juist en rechtmatig zijn verwerkt. Tegen die achtergrond komt aan de betrokkene in beginsel het recht toe op een volledig overzicht daarvan, in begrijpelijke vorm, van alle verwerkte persoonsgegevens en niet op (afschriften van) de originele documenten waarin deze zijn verwerkt. Dit is slechts anders indien niet op een andere wijze adequaat gevolg kan worden gegeven aan voormelde verplichting; een en ander afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
4.2.2.
Bij de registratie van persoonsgegevens, en de handhaving daarvan bij latere wijziging van omstandigheden, moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel). Voorts dient het doel waarvoor persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze, te kunnen worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel).
4.3.
De verzoeken één tot en met vier.
4.3.1.
Deze verzoeken zien op het inzagerecht. Tussen partijen in geschil is – kort gezegd – of ASR aan haar inzage- en informatieverplichtingen heeft voldaan zoals nader omschreven in de AVG. ASR heeft bij brieven van 28 juni 2021 en 9 november 2021 [verzoeker] overzichten verstrekt van de persoonsgegevens, die zij van hem heeft verwerkt. Bij verweerschrift en ter mondelinge behandeling (zie de pleitaantekeningen) heeft zij een en ander nader toegelicht. Hierna wordt ingegaan op de bezwaren die [verzoeker] daartegen heeft aangevoerd. Ondanks het feit dat er aan de zijde van [verzoeker] sprake was van twee verzekeringspolissen bij ASR (een levensverzekering met polisnummer [polisnummer 1] en een overlijdensrisicoverzekering met polisnummer [polisnummer 2] ) spitst het inzageverzoek zich specifiek toe op de levensverzekering, zo blijkt uit de stellingen van [verzoeker] .
4.3.2.
De uitoefening van het inzagerecht van [verzoeker] in het algemeen.
De rechtbank stelt vast dat de door ASR op 28 juni en 9 november 2021 verstrekte informatie voldoet aan de eisen die artikel 12 AVG daaraan stelt. Deze is aan [verzoeker] op een beknopte, transparante, begrijpelijke, gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal gecommuniceerd. Overeenkomstig vaste jurisprudentie op dit punt rust op ASR niet de verplichting om aan [verzoeker] een kopie te verstrekken van het volledige dossier. Van een weigering van ASR om aan [verzoeker] diens medische persoonsgegevens te verstrekken, is naar het oordeel van rechtbank geen sprake. Zowel op 28 juni als op 9 november 2021, en herhaald ter zitting, heeft ASR gesteld dat niet zij maar haar medisch adviseur over deze persoonsgegevens beschikt. Zij heeft [verzoeker] onder vermelding van het desbetreffende emailadres geïnformeerd over de wijze waarop hij deze gegevens kan opvragen. Dit leidt niet tot de conclusie dat ASR daarmee haar informatieplicht heeft geschonden. Integendeel, het duidt erop dat ASR met de medische persoonsgegevens van [verzoeker] op de wettelijk voorgeschreven en (dus) zorgvuldige wijze omgaat.
4.3.3.
De aan/van [D] verstrekte/ontvangen persoonsgegevens van [verzoeker] .
ASR heeft het door [D] aan haar toegezonden echtscheidingsconvenant, althans delen daarvan, in 2016 en 2020 verwerkt en op haar beurt heeft ASR [D] het polisblad van de levensverzekering toegezonden. Anders dan door [verzoeker] is betoogd, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat daarvoor een wettelijke grondslag bestaat en dat de verwerking daarvan dus in beginsel als rechtmatig moet worden beschouwd. Immers, de inhoud van het echtscheidingsconvenant en de polis, bezien in onderling verband en samenhang, boden voor ASR voldoende aanknopingspunten voor de aanname dat verwerking daarvan noodzakelijk is voor de voldoening van de op haar rustende wettelijke verplichting om tot afwikkeling te komen van de levensverzekeringsovereenkomst. Weliswaar zijn enkel [verzoeker] en ASR hierin partij maar dat neemt niet weg dat [D] (op grond van het convenant) in financiële zin mogelijk medegerechtigd is. Voor alle duidelijkheid: de (financiële) afwikkeling van de levensverzekering vormt niet de inzet van deze procedure. Hierop wordt nadien nog teruggekomen.
De omstandigheid dat ASR er vanuit mocht gaan dat ook [verzoeker] over het echtscheidingsconvenant beschikte, onthief haar van de verplichting daarvan aan [verzoeker] mededeling te doen binnen een maand na ontvangst van (delen van) het convenant door [D] in 2016 en 2020. In dit verband wordt verwezen naar artikel 14, lid 5 sub a AVG.
Dat dit in 2016 onder de vigeur van de WBP anders was, is door [verzoeker] niet aangevoerd.
4.3.4
Heeft ASR persoonsgegevens van [verzoeker] aan een onbekende derde verstrekt?
[verzoeker] heeft gesteld dat ASR mails met daarin persoonsgegevens van hem heeft verzonden naar een onbekende derde ( [E] ). De rechtbank overweegt dat deze stelling berust op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. Uit de overgelegde mails blijkt voldoende duidelijk dat [D] zich van het emailadres bedient: [E..] @ [...] .nl. Dat voormelde dan wel andere persoonsgegevens van [verzoeker] naar andere personen dan [D] zijn gezonden, is gesteld noch gebleken.
4.3.5.
Heeft ASR [D] verzocht persoonsgegevens van [verzoeker] te verstrekken?
In dit verband heeft [verzoeker] verwezen naar de email van 26 oktober 2020 (bijlage 6 verweerschrift) waaruit zou blijken dat ASR [D] heeft gevraagd om een kopie te verstrekken van de legitimatie [verzoeker] en de gegevens van zijn bankrekening.
De rechtbank is van oordeel dat deze stelling berust op een onjuiste lezing van de betreffende email. Uit de tekst vloeit ondubbelzinnig voort dat aan zowel [verzoeker] als aan [D] afzonderlijk wordt verzocht een aantal (persoons)gegevens aan ASR te verstrekken.
Anders dan door [verzoeker] is betoogd, is voldoende aannemelijk dat aan de zijde van ASR wel degelijk een wettelijke verplichting bestaat om (ook) informatie bij [D] op te vragen. Zij heeft dit gedaan met het doel te komen tot een correcte financiële afwikkeling van de levensverzekering.
4.3.6.
Een overzicht en transcripties van gevoerde (telefoon)gesprekken, e-mails en app’s.
Tegen dit verzoek van [verzoeker] heeft ASR gemotiveerd verweer gevoerd. Allereerst heeft zij gesteld dat zij nimmer transcripties maakt van gevoerde (telefoon)gesprekken en dat er in het dossier van [verzoeker] geen appjes zijn verstuurd of ontvangen. Hoewel dit op zijn weg lag, heeft [verzoeker] deze stelling niet (gemotiveerd) weersproken, zodat in rechte van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Vervolgens heeft ASR erkend dat in het dossier van [verzoeker] telefoongesprekken zijn opgenomen en e-mails zijn verzonden of ontvangen. Zij heeft daar – naar het oordeel van de rechtbank terecht – aan toegevoegd dat [verzoeker] ingevolge artikel 15 AVG slechts recht heeft op inzage in de hem betreffende persoonsgegevens, die voorkomen in deze (telefoon)gesprekken en e-mails. ASR heeft gesteld dat zij, na controle, de daarin voorkomende persoonsgegevens van [verzoeker] heeft opgenomen in de overzichten van 28 juni en 9 november 2021. Ook de juistheid van deze stelling is door [verzoeker] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken.
Tot slot wordt opgemerkt dat, hoewel dit onderdeel van het verzoek daar niet expliciet melding van maakt, de mogelijk gemaakte interne notities van medewerkers in het dossier van [verzoeker] onder (een van) de beperkingsgronden van de artikelen 23 AVG jo 41 UAVG vallen.
4.3.7.
Inbreuken op AVG door ASR.
Tussen partijen is niet in geschil dat ASR ten onrechte het emailadres van [verzoeker] en het polisnummer bekend heeft gemaakt aan diens ex partner [D] . Bij gebreke van toestemming door [verzoeker] of een andere in artikel 6 AVG genoemde verwerkingsgrond moet deze handelwijze van ASR als niet rechtmatig worden gekwalificeerd. [verzoeker] heeft hieraan nog toegevoegd dat ASR eveneens heeft nagelaten voormelde inbreuk op de voet van het bepaalde in artikel 34 AVG onverwijld te melden aan [verzoeker] . De rechtbank oordeelt een dergelijke onverwijlde mededeling niet noodzakelijk omdat niet in voldoende mate is komen vast te staan dat enkel het (abusievelijk) verstrekken van het emailadres van [verzoeker] aan [D] een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van [verzoeker] .
Een tweede AVG-inbreuk betreft het feit dat ASR bijzondere persoonsgegevens (afkomstig van [D] ) van [verzoeker] heeft verwerkt. Verwezen wordt naar productie 6 bij het verweerschrift waarin is vermeld dat [verzoeker] “erg reuma” heeft. Het betreft hier een bijzondere categorie van persoonsgegevens van [verzoeker] die door ASR op grond van artikel 9 AVG niet mogen worden verwerkt. Dat een van de uitzonderingen van lid 2 van voormeld artikel zich voordoet, is gesteld noch gebleken. De rechtbank voegt hier aan toe dat ASR bij de verwerking van voormelde (bijzondere) persoonsgegevens heeft gehandeld in strijd met het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste zoals nader omschreven in rechtsoverweging 4.2.2. Er bestond voor de uitvoering van de wettelijke verplichting van ASR geen noodzaak het emailadres van [verzoeker] aan [D] te verstrekken noch was zij bevoegd de bijzondere persoonsgegevens omtrent de gezondheid van [verzoeker] te verwerken. Het vorenstaande klemt temeer nu aan ASR bekend was dat [verzoeker] een tussenpersoon/verzekeringsadviseur ( [C] ) had. Op de vraag of en, zo ja, in hoeverre beide inbreuken aanleiding geven tot het toekennen van schadevergoeding wordt in rechtsoverweging 4.5. nader ingegaan.
Het verzekeringsgeschil tussen [verzoeker] en ASR.
4.4.
De (gewijzigde) verzoeken vijf en zes.
4.4.1.
Deze verzoeken zien op het tussen [verzoeker] en ASR gerezen conflict met betrekking tot de afwikkeling (lees: uitbetaling) van de verzekeringspolis. Het gaat hierbij niet om een inbreuk op de AVG maar om een civielrechtelijk verzekeringsgeschil dat op grond van het nationale burgerlijke recht moet worden beoordeeld en beslist. De AVG biedt geen grondslag en/of aanknopingspunten om dit geschil inhoudelijk te beoordelen en te beslissen. Om die reden moet [verzoeker] in het vijfde verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. Hetzelfde geldt voor het zesde verzoek. Nu het verzekeringsgeschil tussen [verzoeker] en ASR nog niet (definitief) is afgedaan, bestaat de rechtsgrond voor de verwerking van de persoonsgegevens van [verzoeker] door ASR nog steeds. Pas na afwikkeling van de verzekeringspolis in financiële zin zal op enig moment de situatie ontstaan dat de persoonsgegevens van [verzoeker] dienen te worden gewist. De gevallen waarin en de voorwaarden waaronder dit moet geschieden zijn nader omschreven in artikel 17 AVG. Indien ASR hieraan te zijner niet (tijdig) voldoet, dient [verzoeker] zich eerst te wenden tot ASR teneinde een beslissing uit te lokken als bedoeld in artikel 35 UAVG. Pas daarna staat het [verzoeker] vrij zich te wenden tot de rechtbank met het verzoek ASR te bevelen tot het wissen van de door hem gewenste persoonsgegevens over te gaan.
De verzochte schadevergoeding.
4.5.
Het (gewijzigde) verzoek zeven.
4.5.1.
Hierin heeft [verzoeker] - kort gezegd - de rechtbank verzocht ASR te veroordelen om materiële en immateriële schadevergoeding aan hem te betalen als gevolg van de inbreuk die ASR jegens heeft gemaakt op de WBP en AVG.
4.5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt, anders dan de afwikkeling van het verzekeringsgeschil, de AVG in artikel 82 wel degelijk een directe grondslag voor vergoeding daarvan in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige. Zulks klemt temeer nu in artikel 284 Rv wordt bepaald dat de bewijsrechtelijke regels zoals neergelegd in de artikelen 149 tot en met 207 van overeenkomstige toepassing zijn op de verzoekschriftprocedure. Daarnaast is het ook uit een oogpunt van effectiviteit en proceseconomie aangewezen een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 82 AVG in deze procedure “mee te nemen”. Het door ASR gevoerde verweer dat er in deze verzoekschriftprocedure geen ruimte is voor een vordering tot schadevergoeding moet dus worden verworpen.
4.5.3.
In de AVG is niet bepaald op welke wijze de (im)materiele schade moet worden vastgesteld en berekend. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie is het bij gebrek aan communautaire wetgeving een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de regels vast te stellen voor de uitoefening van het recht op schadevergoeding, mits het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen. Wel dient hierbij rekening te worden gehouden met overweging 146 van de considerans van de AVG. Daarin is vermeld dat de verwerkingsverantwoordelijke alle schade moet vergoeden en dat het begrip schade ruim moet worden uitgelegd in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie; zulks op een wijze die ten volle recht doet aan de doelstellingen van de AVG.
4.5.4.
Hoewel daaromtrent door de Oostenrijkse rechter reeds prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie heeft het Hof nog geen uitleg gegeven aan het schadebegrip of over de vergoedbare (im)materiele schade bij een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Uit vaste rechtspraak van het Hof is wel af te leiden dat de te vergoeden schade reëel en zeker moet zijn. Tegen de hierboven geschetste achtergrond zal de rechtbank zich bij de beoordeling van de door [verzoeker] verzochte schadevergoeding baseren op het nationale recht; meer speciaal de bepalingen 6:95 e.v. BW.
4.5.5.
Op [verzoeker] rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de gestelde schade.
Aan immateriële schade heeft hij een bedrag gevorderd van € 50.000,-. Voor de onderbouwing daarvan wordt verwezen naar het verzoekschrift (pagina 5) en de nadere reacties op 20 januari en 31 mei 2022. ASR heeft zich hiertegen gemotiveerd verweerd.
4.5.6.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Voor het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft [verzoeker] gesteld dat - kort gezegd – het bekend worden van zijn persoonsgegevens bij [D] bij hem tot ernstig geestelijk letsel, en dus een aantasting in de persoon, heeft geleid. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Allereerst: hij heeft weliswaar gesteld dat hij vanwege deze problematiek is verhuisd in Spanje, maar die stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Daarenboven heeft te gelden dat [verzoeker] heeft nagelaten aannemelijk te maken dat er een causaal verband bestaat tussen diens beweerdelijke verhuizing in Spanje en het bekend worden van het emailadres van [verzoeker] en het polisnummer van de verzekering. Dat het bekend worden van de hiervoor genoemde persoonsgegevens bij [D] aan de zijde van [verzoeker] heeft geleid tot een aantasting in zijn persoon is evenmin komen vast te staan. Noch de stellingen van [verzoeker] noch de verklaring van diens huisarts [F] bieden voldoende aanknopingspunten voor de aanname dat het verstrekken van voormelde persoonsgegevens door ASR aan [D] naar objectief vast te stellen maatstaven heeft geleid of heeft kunnen leiden tot een psychische beschadiging of aandoening bij [verzoeker] . Immers, uit de brief van de huisarts blijkt dat [verzoeker] al sinds vele jaren bekend was met reumatoïde artritis en hoge bloeddruk. Van de overige door de huisarts opgesomde klachten (huidproblemen, geheugenproblemen, depressieve gevoelens en recidiverende urineweginfecties) is onduidelijk (gebleven) of en, zo ja, in hoeverre deze (enkel) samenhangen met het verstrekken van het emailadres van [verzoeker] en het polisnummer van de verzekering aan [D] . En indien daartussen al enig causaal verband zou moeten worden aangenomen, voldoet het niet aan de relatief hoge drempel van artikel 6:106 sub b BW. Tenslotte wordt in dit verband overwogen dat ook de overgelegde verklaring van de cardioloog van de huidige partner van [verzoeker] niet tot een ander oordeel kan leiden.
4.5.7.
De materiele schadeclaim van [verzoeker] , die € 6.190,08 bedraagt, is nader uitgewerkt in het verzoekschrift (pagina’s 5 en 6). De gestelde schade van [verzoeker] valt uiteen in verhuis-, medische en buitengerechtelijke kosten. Ook tegen de verschuldigdheid hiervan heeft ASR verweer gevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat voor vergoeding slechts in aanmerking komt schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van ASR berust, dat zij haar mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
Omtrent de gevorderde verhuiskosten is hierboven al overwogen dat de verhuizing van [verzoeker] in Spanje niet in rechte is komen vast te staan. Maar ook al zou dat wel het geval zijn, dan nog ontbreekt het causaal verband tussen enerzijds de door ASR aan [D] ten onrechte verstrekte persoonsgegevens en anderzijds de gestelde noodzaak om als gevolg daarvan te verhuizen. Tenslotte wordt nog vastgesteld dat de aan de gestelde verhuizing verbonden kosten op geen enkele wijze zijn onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de medische en buitengerechtelijke kosten.
4.5.8.
De slotsom is dat de gevorderde immateriële en materiële schade voor afwijzing gereed ligt. [verzoeker] moet als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De proceskosten aan de zijde van ASR worden begroot op € 676,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat. Nu dit door ASR niet is verzocht, zal de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in de gewijzigde verzoeken vijf en zes;
5.2.
wijst de gewijzigde verzoeken één tot en met vier en zeven tot en met negen af;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in kosten van deze procedure welke aan de zijde van ASR tot aan deze uitspraak worden begroot op een totaalbedrag van € 2.904,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022.