ECLI:NL:RBMNE:2022:3433
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning op € 370.000,- heeft vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde lager moet zijn, namelijk € 332.000,-. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweer een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin de woning wordt vergeleken met vier referentiewoningen in de buurt.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 7 juni 2022, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder, R. Janmaat, aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de vergelijkingsmethode die is gebruikt om de waarde te bepalen en de referentiewoningen die zijn meegenomen in de taxatiematrix. Ondanks de argumenten van eiser, waaronder de staat van voorzieningen en de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar zijn standpunt voldoende heeft onderbouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 370.000,- gehandhaafd blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.