ECLI:NL:RBMNE:2022:3429
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de WOZ-waarde van de woning op € 240.000,- heeft vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 219.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 14 april 2022, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, W. Vos, en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat deze waarde wordt vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd waarin de woning wordt vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, omdat de referentiewoningen goed vergelijkbaar zijn en de taxatiematrix inzichtelijk maakt hoe de waarde is bepaald.
Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder dat er geen rekening is gehouden met VvE-reserves en dat de staat van de voorzieningen niet correct is gewaardeerd. De rechtbank heeft deze gronden verworpen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.