ECLI:NL:RBMNE:2022:3429

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/4711
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de WOZ-waarde van de woning op € 240.000,- heeft vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 219.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 14 april 2022, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, W. Vos, en een taxateur aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat deze waarde wordt vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd waarin de woning wordt vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is, omdat de referentiewoningen goed vergelijkbaar zijn en de taxatiematrix inzichtelijk maakt hoe de waarde is bepaald.

Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder dat er geen rekening is gehouden met VvE-reserves en dat de staat van de voorzieningen niet correct is gewaardeerd. De rechtbank heeft deze gronden verworpen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] ,verweerder
(gemachtigde: W. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres
[adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 240.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 11 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 14 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

Inleiding
1. De woning is een in 1983 gebouwde flatwoning met een balkon en berging. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 71 m2.
2. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 219.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde van € 240.000,-.

Beoordelingskader

3. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
5. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie verkopen in [plaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 26 juni 2019 voor € 265.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 14 februari 2020 voor € 280.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 22 oktober 2020 voor € 280.000,-.
Beoordeling van het geschil
Maakt verweerder de waarde aannemelijk?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde wijk/buurt ( [locatie] ) liggen, waarbij twee referentiewoningen in dezelfde straat zijn gelegen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat uitstraling en bouwjaar betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiksoppervlakte door voor de woningwaarde de laagste eenheidsprijs te hanteren. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
7. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Correctie voor VvE-reserves
8. Eiser heeft de beroepsgrond, dat verweerder geen rekening heeft gehouden met een correctie voor VvE-reserves, op de zitting ingetrokken. Deze grond hoeft dan ook niet te worden besproken.
De KOUDV+L-factoren
9.1
Eiser stelt dat verweerder op het taxatieverslag de KOUDV+L-factoren van de referentiewoningen en de woning zijn vermeld zonder inzichtelijk te maken hoe de onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn. In beroep heeft verweerder de waarde onderbouwd aan de hand van de in de taxatiematrix gehanteerde referentiewoningen. Eiser heeft hiertegen geen gronden gericht. Deze grond behoeft verder dan ook geen bespreking.
9.2
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat er in het belastingrecht sprake is van een vrije bewijsleer. Dit betekent dat partijen in een geschil over een WOZ-waarde vrij zijn om, ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarden, een bewijsmiddel te kiezen. Verweerder mag dus zelf bepalen hoe hij de waarde onderbouwt. Er bestaat voor verweerder daarom geen verplichting om bij toepassing van de KOUDV+L-factoren een rekenmodel te gebruiken of vaste correctiepercentages te hanteren, zolang verweerder maar voldoende aannemelijk maakt dat de waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Het verschil in waardering tussen taxatieverslag en taxatiematrix
10. Eiser wijst erop dat de woning in het taxatieverslag voor de staat van onderhoud met ‘voldoende’ is gewaardeerd en de staat van voorzieningen met ‘normaal’. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder aangegeven dat dit correct is vastgesteld. In de in beroep overgelegde taxatiematrix heeft verweerder de staat van voorzieningen met ‘normaal/eenvoudig/’ gewaardeerd. Volgens eiser zou hierdoor ook de waarde moeten worden verminderd en daarmee ook de m2-prijs. Verweerder heeft hierover op de zitting toegelicht dat door een taxateur op gedetailleerd niveau wordt gekeken naar de zaak wat in de bezwaarfase niet wordt gedaan. In de bezwaarfase wordt de waarde van de woning bepaald door een modelmatige vergelijking van vergelijkbare woningen. De herwaardering van de taxateur in de beroepsfase leidt soms tot een aanpassing van de WOZ-waarde. Dat is hier niet het geval. De taxateur heeft toegelicht dat hier geen ruimte zit om de waarde te verlagen. De gemiddelde prijs per m2 van de referentiewoningen is € 3.624,-. Deze woningen hebben op de staat van voorzieningen de waardering ‘normaal’. Als het verschil tussen de gemiddelde m2-prijs van deze woningen en de gemiddelde prijs per m2 van de woning (€ 303,-) wordt vermenigvuldigt met de oppervlakte van de woning (71 m2), dan is er een verschil van ruim € 21.000,- om de woning van een normaal/eenvoudige staat naar een normale staat te brengen. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
De staat van voorzieningen
11. Eiser stelt dat er sprake is van gedateerde voorzieningen. Volgens eiser zijn de keuken, badkamer en sanitair meer dan 15 jaar oud. Dit heeft een waardedrukkend effect. Uit de taxatiematrix blijkt dat verweerder de staat van voorzieningen op ‘eenvoudig/verouderd’ heeft gewaardeerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de staat van voorzieningen rekening houdt. De beroepsgrond slaagt niet.
De terminologie met betrekking tot de gradaties van voorzieningen
12. Eiser stelt dat er geen uitleg wordt gegeven over de verschillende gradaties van de staat van voorzieningen. De rechtbank oordeelt dat eiser deze beroepsgrond te laat in het geding heeft gebracht, hetgeen in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank laat deze grond buiten beschouwing.
Conclusie
13. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2022.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.