ECLI:NL:RBMNE:2022:3427

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/4668
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in het belastingjaar 2021

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning voor het belastingjaar 2021. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 336.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 315.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 14 april 2022, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, W. Vos, en een taxateur aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat deze wordt vastgesteld aan de hand van vergelijkingen met recent verkochte woningen. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix overgelegd waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in dezelfde straat. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren voor de waardebepaling.

Eiser voerde verschillende argumenten aan, waaronder de staat van onderhoud van de woning en de ligging nabij de snelweg. De rechtbank concludeerde echter dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met deze factoren en dat de waarde van de woning correct was vastgesteld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4668

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] ,verweerder
(gemachtigde: W. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres
[adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 336.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 14 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

Inleiding
1. De woning is een in 1975 gebouwde rijwoning met ‘drive in’ en een berging. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 160 m2 en een kaveloppervlak van 152 m2.
2. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 315.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde van € 336.000,-.

Beoordelingskader

3. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
5. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [woonplaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 9 maart 2020 voor € 440.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 21 augustus 2019 voor € 330.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 6 september 2019 voor € 365.000,-;
- [adres 5] , verkocht op 8 september 2020 voor € 370.000,-.
Beoordeling van het geschil
Maakt verweerder de waarde aannemelijk?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij alle in dezelfde straat zijn gelegen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat uitstraling, type en bouwjaar betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiksoppervlakte door voor de woningwaarde de laagste eenheidsprijs te hanteren. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
7. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De indexering
8.1
Eiser stelt dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt of en hoe de indexering van de verkoopcijfers toegepast worden en hoe verweerder aan een eindwaarde van de referentiewoningen is gekomen. Volgens eiser is niet te herleiden of er een juiste indexering heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft hierover op de zitting uitgelegd dat er in de bezwaarfase niet zelfstandig een indexering wordt toegepast. In de beroepsfase wordt het wel gedaan. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen. Het standpunt van eiser veronderstelt namelijk dat er in bezwaar door verweerder een indexering heeft plaatsgevonden van de door verweerder gehanteerde referentiewoningen in bezwaar. Deze veronderstelling is niet juist. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt immers dat verweerder de gehanteerde verkoopcijfers van de referentiewoningen niet heeft geïndexeerd. De beroepsgrond slaagt niet.
8.2
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder het indexeringspercentage niet inzichtelijk heeft gemaakt met onderliggende gegevens. De rechtbank constateert dat eiser dit standpunt pas op de zitting heeft ingenomen. Zij vindt dat het aanvoeren van deze beroepsgrond in dit stadium van de procedure in strijd is met de goede procesorde. Van een belanghebbende mag worden verwacht dat hij beroepsgronden tijdig aanvoert. Niet valt in te zien waarom eiser dit standpunt niet al eerder, met in achtneming van de 10-dagen termijn, op papier had kunnen zetten en aan de rechtbank had kunnen sturen. De rechtbank heeft het verweerschrift namelijk al op 24 januari 2022 aan (de gemachtigde van) eiser gestuurd. Van een professionele gemachtigde mag worden verwacht dat hij binnen de nog resterende termijn een schriftelijke reactie had gestuurd. De rechtbank laat deze beroepsgrond dus buiten beschouwing.
De KOUDV+L-factoren
9.1
Eiser stelt dat verweerder op het taxatieverslag de KOUDV+L-factoren van de referentiewoningen en de woning zijn vermeld zonder inzichtelijk te maken hoe de onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn. In beroep heeft verweerder de waarde onderbouwd aan de hand van de in de taxatiematrix gehanteerde referentiewoningen. Eiser heeft hiertegen geen gronden gericht. Deze grond behoeft verder dan ook geen bespreking.
9.2
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat er in het belastingrecht sprake is van een vrije bewijsleer. Dit betekent dat partijen in een geschil over een WOZ-waarde vrij zijn om, ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarden, een bewijsmiddel te kiezen. Verweerder mag dus zelf bepalen hoe hij de waarde onderbouwt. Er bestaat voor verweerder daarom geen verplichting om bij toepassing van de KOUDV+L-factoren een rekenmodel te gebruiken of vaste correctiepercentages te hanteren, zolang verweerder maar voldoende aannemelijk maakt dat de waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Het verschil in waardering tussen taxatieverslag en taxatiematrix
10. Eiser wijst erop dat de woning in het taxatieverslag voor de staat van onderhoud met ‘voldoende’ is gewaardeerd en de staat van voorzieningen met ‘normaal’. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder aangegeven dat dit correct is vastgesteld. In de in beroep overgelegde taxatiematrix heeft verweerder de staat van voorzieningen met ‘eenvoudig/verouderd’ gewaardeerd. Volgens eiser zou hierdoor ook de waarde moeten worden verminderd en daarmee ook de m2-prijs. Verweerder heeft hierover op de zitting toegelicht dat door een taxateur op gedetailleerd niveau wordt gekeken naar de zaak wat in de bezwaarfase niet wordt gedaan. In de bezwaarfase wordt de waarde van de woning bepaald door een modelmatige vergelijking van vergelijkbare woningen. De herwaardering van de taxateur in de beroepsfase leidt soms tot een aanpassing van de WOZ-waarde. Dat is hier niet het geval. De taxateur heeft toegelicht dat hier geen ruimte zit om de waarde te verlagen. De referentiewoningen [adres 3] en [adres 5] hebben dezelfde waardering op de KOUDV-factoren als de woning. Deze woningen hebben desondanks een hogere prijs per m2 dan de woning. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
De staat van onderhoud
11. Eiser stelt dat er sprake is van een matige staat van onderhoud. Volgens eiser is er sprake van een slechte staat van het schilderwerk en is er achterstallig onderhoud aan het dak. Uit de taxatiematrix blijkt dat verweerder de staat van onderhoud op ‘voldoende’ heeft gewaardeerd. Dit houdt in dat het onderhoud niet op peil is, maar op korte termijn niet noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd dat de staat van onderhoud slechter dan ‘voldoende’ is en dus gewaardeerd moet worden op ‘matig’. De beroepsgrond slaagt niet.
De staat van voorzieningen
12. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gedateerde keuken, badkamer en sanitair. Volgens eiser heeft dit een waardedrukkend effect. Verweerder heeft de voorzieningen van de woning gewaardeerd op ‘eenvoudig/verouderd’. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door de waardering ‘eenvoudig/verouderd’ met de gedateerde staat van de voorzieningen rekening houdt. Daarnaast hebben de door verweerder gehanteerde referentiewoningen [adres 3] en [adres 5] ook de waardering ‘eenvoudig/verouderd’ voor de staat van voorzieningen. Een eventuele waardedrukkend effect in verband met de gedateerde staat van voorzieningen van de woning geldt ook voor twee van de vier referentiewoningen, zodat dit verdisconteerd is in de verkoopprijzen van deze referentiewoningen. De beroepsgrond slaagt niet.
De ligging van de woning
13. Eiser stelt verder dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning. De woning is gelegen nabij de snelweg A2, een tennisvereniging en hoogspanningsmasten. De door verweerder gehanteerde referentiewoningen zijn volgens eiser beter gelegen zonder deze vormen van overlast. Verweerder heeft toegelicht dat ook de referentiewoningen zijn gelegen nabij de hoogspanningskabels en de snelweg A2. Daarnaast zijn de referentiewoningen [adres 3] , [adres 4] en [adres 2] ook gelegen nabij de tennisbanen. Eiser heeft dit niet gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat een eventuele waarde verlagende invloed vanwege de ligging daarmee in de verkoopcijfers van deze referentiewoningen en dus in de WOZ-waarde van de woning is verdisconteerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2022.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.