ECLI:NL:RBMNE:2022:3427
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in het belastingjaar 2021
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning voor het belastingjaar 2021. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 336.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 315.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 14 april 2022, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, W. Vos, en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat deze wordt vastgesteld aan de hand van vergelijkingen met recent verkochte woningen. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix overgelegd waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in dezelfde straat. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren voor de waardebepaling.
Eiser voerde verschillende argumenten aan, waaronder de staat van onderhoud van de woning en de ligging nabij de snelweg. De rechtbank concludeerde echter dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met deze factoren en dat de waarde van de woning correct was vastgesteld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.