ECLI:NL:RBMNE:2022:3426

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/4666
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de WOZ-waarde van de woning had vastgesteld op € 526.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 505.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2021.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 14 april 2022, waar de heffingsambtenaar een taxatiematrix heeft overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, door de woning te vergelijken met vier referentiewoningen in de buurt. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren en dat de heffingsambtenaar op een juiste manier rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] ,verweerder
(gemachtigde: W. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres
[adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 526.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 14 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

Inleiding
1. De woning is een in 1999 gebouwde twee-onder-één-kapwoning met een garage. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 157 m2 en een kaveloppervlak van 293 m2.
2. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 505.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde van € 526.000,-.

Beoordelingskader

3. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
5. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [woonplaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 24 september 2019 voor € 500.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 30 september 2019 voor € 556.013,-;
- [adres 4] , verkocht op 17 oktober 2018 voor € 580.000,-;
- [adres 5] , verkocht op 24 april 2012 voor € 660.000,-.
Beoordeling van het geschil
Maakt verweerder de waarde aannemelijk?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij alle in dezelfde buurt zijn gelegen, waarbij één woning in dezelfde straat is gelegen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat uitstraling, type en bouwjaar betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiksoppervlakte door voor de woningwaarde de een na laagste eenheidsprijs te hanteren. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
7. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De parkeerplaats
8. Eiser heeft de beroepsgrond, dat verweerder de waarde van de parkeerplaats bij de woning niet onderbouwt, op de zitting ingetrokken. Deze grond hoeft dan ook niet te worden besproken.
De KOUDV+L-factoren
9.1
Eiser stelt dat verweerder op het taxatieverslag de KOUDV+L-factoren van de referentiewoningen en de woning heeft vermeld zonder inzichtelijk te maken hoe de onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn. In beroep heeft verweerder de waarde onderbouwd aan de hand van de in de taxatiematrix gehanteerde referentiewoningen. Eiser heeft hiertegen geen gronden gericht. Deze grond behoeft verder dan ook geen bespreking.
9.2
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat er in het belastingrecht sprake is van een vrije bewijsleer. Dit betekent dat partijen in een geschil over een WOZ-waarde vrij zijn om, ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarden, een bewijsmiddel te kiezen. Verweerder mag dus zelf bepalen hoe hij de waarde onderbouwt. Er bestaat voor verweerder daarom geen verplichting om bij toepassing van de KOUDV+L-factoren een rekenmodel te gebruiken of vaste correctiepercentages te hanteren, zolang verweerder maar voldoende aannemelijk maakt dat de waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
De door verweerder gehanteerde referentiewoning
10. Eiser stelt dat de door verweerder gehanteerde referentiewoning [adres 2] de waarde niet onderbouwt. Deze woning onderbouwt volgens eiser een lagere waarde. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet. Alle vier referentiewoningen dienen als uitgangspunt en niet alleen de referentiewoning met de laagste m2-prijs. Met name [adres 2] en [adres 3] zijn goed vergelijkbare referentiewoningen vanwege de ligging, waarbij [adres 3] een aanmerkelijk hogere m2-prijs heeft. Ook [adres 4] en [adres 5] hebben een hogere prijs per m2 en onderbouwen daarbij de WOZ-waarde van de woning. Daarbij komt dat de door verweerder gehanteerde m2-prijs van € 2.387,- voor de woning onder de gemiddelde m2-prijs van de gehanteerde referentiewoningen (€ 2.698,-) ligt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2022.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.