ECLI:NL:RBMNE:2022:3424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/4627
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 357.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 336.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 14 april 2022, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, W. Vos, en een taxateur aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat deze wordt vastgesteld aan de hand van vergelijkingsmethoden. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix overgelegd waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in de buurt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, omdat de referentiewoningen goed vergelijkbaar waren en de verschillen in gebruiksoppervlakte en andere kenmerken adequaat waren meegenomen in de waardebepaling.

Eiser voerde verschillende gronden aan, waaronder de staat van onderhoud van de woning en de keuze van referentiewoningen, maar de rechtbank volgde deze argumenten niet. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de juiste wijze had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] ,verweerder
(gemachtigde: W. Vos).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres
[adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 357.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 11 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 14 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

Inleiding
1. De woning is een in 1974 gebouwde hoekwoning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 149 m2 en een kaveloppervlak van 277 m2.
2. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 336.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde van € 357.000,-.

Beoordelingskader

3. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
5. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [woonplaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 7 december 2018 voor € 320.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 8 april 2019 voor € 280.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 19 december 2019 voor € 334.000,-;
- [adres 5] , verkocht op 18 september 2019 voor € 340.000,-;
Beoordeling van het geschil
Maakt verweerder de waarde aannemelijk?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij alle in dezelfde straat zijn gelegen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat uitstraling en bouwjaar betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en oppervlakte door voor de woningwaarde de laagste eenheidsprijs te hanteren. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
7. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De staat van onderhoud en staat van voorzieningen
8. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat met de matige onderhoudstoestand en de gedateerde voorzieningen voldoende rekening is gehouden. De beroepsgronden met betrekking tot de staat van onderhoud en staat van voorzieningen hoeven dan ook geen bespreking.
De in bezwaar gehanteerde referentiewoningen
9. Eiser stelt dat de door verweerder in bezwaar gehanteerde referentiewoningen niet bruikbaar zijn ter onderbouwing van de waarde. De rechtbank kan dit standpunt van eiser niet volgen. In beroep onderbouwt verweerder de waarde aan de hand van de in de taxatiematrix gehanteerde referentiewoningen. In deze taxatiematrix worden ook andere referentiewoningen gehanteerd. Eiser heeft tegen de taxatiematrix geen gronden gericht. Deze grond behoeft verder dan ook geen bespreking.
Indexering
9.1
Eiser stelt dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt of en hoe de indexering van de verkoopcijfers toegepast worden en hoe verweerder aan een eindwaarde van de referentiewoningen is gekomen. Volgens eiser is niet te herleiden of er een juiste indexering heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft hierover op de zitting uitgelegd dat er in de bezwaarfase niet zelfstandig een indexering wordt toegepast. In de beroepsfase wordt het wel gedaan. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen. Het standpunt van eiser veronderstelt namelijk dat er in bezwaar door verweerder een indexering heeft plaatsgevonden van de door verweerder gehanteerde referentiewoningen in bezwaar. Deze veronderstelling is niet juist. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt immers dat verweerder de gehanteerde verkoopcijfers van de referentiewoningen niet heeft geïndexeerd. De beroepsgrond slaagt niet.
9.2
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder het indexeringspercentage niet inzichtelijk heeft gemaakt met onderliggende gegevens. De rechtbank constateert dat eiser dit standpunt pas op de zitting heeft ingenomen. Zij vindt dat het aanvoeren van deze beroepsgrond in dit stadium van de procedure in strijd is met de goede procesorde. Van een belanghebbende mag worden verwacht dat hij beroepsgronden tijdig aanvoert. Niet valt in te zien waarom eiser dit standpunt niet al eerder, met in achtneming van de 10-dagen termijn [1] , op papier had kunnen zetten en aan de rechtbank had kunnen sturen. De rechtbank heeft het verweerschrift namelijk al op 24 januari 2022 aan (de gemachtigde van) eiser gestuurd. Van een professionele gemachtigde mag worden verwacht dat hij binnen de nog resterende termijn een schriftelijke reactie had gestuurd. De rechtbank laat deze beroepsgrond dus buiten beschouwing.
De KOUDV+L-factoren
10.1
Eiser stelt dat verweerder op het taxatieverslag de KOUDV+L-factoren van de referentiewoningen en de woning zijn vermeld zonder inzichtelijk te maken hoe de onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn. In beroep heeft verweerder de waarde onderbouwd aan de hand van de in de taxatiematrix gehanteerde referentiewoningen. Eiser heeft hiertegen geen gronden gericht. Deze grond behoeft verder dan ook geen bespreking.
10.2
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat er in het belastingrecht sprake is van een vrije bewijsleer. Dit betekent dat partijen in een geschil over een WOZ-waarde vrij zijn om, ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarden, een bewijsmiddel te kiezen. Verweerder mag dus zelf bepalen hoe hij de waarde onderbouwt. Er bestaat voor verweerder daarom geen verplichting om bij toepassing van de KOUDV+L-factoren een rekenmodel te gebruiken of vaste correctiepercentages te hanteren, zolang verweerder maar voldoende aannemelijk maakt dat de waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Afnemend grensnut
11. Eiser stelt op de zitting dat onvoldoende rekening is gehouden met het afnemend grensnut. Volgens eiser dient het afnemend grensnut berekend te worden door middel van een wortelformule op basis van de Wet van Gossen. De rechtbank oordeelt dat eiser ook deze beroepsgrond te laat, namelijk pas tijdens de zitting in het geding heeft gebracht, hetgeen in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank laat deze grond buiten beschouwing.
De ligging
12. Eiser stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de ligging van de woning. Volgens eiser is de woning aan de achterzijde gelegen aan een drukke weg en is het parkeren van een auto voor de deur niet toegestaan. Verweerder heeft hierover uitgelegd dat [adres 2] exact dezelfde ligging heeft. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen. De ligging van de woning is verdisconteerd in de rond de waardepeildatum gerealiseerde verkoopcijfers van de gebruikte referentiewoningen. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ligging van de woning zodanig afwijkt van die van de referentiewoningen dat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid. De beroepsgrond slaagt niet.
De door eiser aangedragen woningen
13. Ter onderbouwing van de waarde verwijst eiser naar de woningen [adres 6] en [adres 7] . Deze woningen heeft verweerder niet als referentiewoningen meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat het verweerder vrij staat om de referentiewoningen te selecteren die hij het beste vindt om de waarde van de woning mee te onderbouwen. Voor die geselecteerde referentiewoningen draagt verweerder ook het bewijsrisico. Verweerder hoeft geen gebruik te maken van de referentiewoningen die door eiser als beter vergelijkbaar worden gekwalificeerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2022.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Deze termijn volgt uit artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.