ECLI:NL:RBMNE:2022:3421
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de WOZ-waarde op € 393.000,- had vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 368.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een digitale zitting, waar zowel de eiser als de verweerder vertegenwoordigd waren door gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning had vastgesteld en dat de bewijslast bij de verweerder lag om aan te tonen dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende had aangetoond dat de waarde in overeenstemming was met de waarde in het economisch verkeer, mede door het overleggen van een taxatiematrix.
Eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gedateerde voorzieningen en de staat van onderhoud van de woning. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de staat van de woning adequaat had beoordeeld en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.