ECLI:NL:RBMNE:2022:3418

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/496009 / HA ZA 20-77
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Koopovereenkomst en de verplichtingen tot afname van bestelde zaken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen over een koopovereenkomst betreffende gateways. De eiseres, een besloten vennootschap, vordert een verklaring voor recht dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen met de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap. De eiseres stelt dat de gedaagde heeft toegezegd de gateways af te nemen, terwijl de gedaagde betwist dat er een dergelijke verplichting bestond. De rechtbank heeft in een tussenvonnis vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de afspraken tussen partijen en heeft de eiseres toegelaten om bewijs te leveren van de gestelde toezegging van de gedaagde.

De eiseres heeft geprobeerd haar stelling te onderbouwen door getuigen te horen en schriftelijke stukken over te leggen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de eiseres niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is geleverd dat de gedaagde een bestelling van 400 gateways heeft geplaatst of dat zij de verwachting heeft gewekt dat zij deze zou afnemen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 6.498,00. Dit vonnis is uitgesproken op 31 augustus 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/496009 / HA ZA 20-77
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M.P.M. Fruytier te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.E. Stam te Naarden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 januari 2021
  • de akte overlegging aanvullende producties van [eiseres] , inclusief producties 17 en 18
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 juli 2021
  • het proces-verbaal van tegenverhoor van 17 december 2021
  • de conclusie na enquête, tevens akte vermindering van eis en overlegging aanvullende productie van [eiseres] , inclusief een (ongenummerde) productie
  • de conclusie na enquête, tevens akte uitlating wijziging eis en akte uitlating
producties van [gedaagde] .
1.2.
Vervolgens is opnieuw bepaald dat er vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
De volgende punten zijn tussen partijen niet in geschil. De door [eiseres] aan [gedaagde] te leveren gateways waren bestemd om door [gedaagde] geleverd te worden aan een derde, namelijk [onderneming 1] . Partijen hadden bij het sluiten van de overeenkomst allebei de verwachting dat [onderneming 1] de gateways zou gaan bestellen bij [gedaagde] (zoals [onderneming 1] eerder had gedaan). [onderneming 1] heeft uiteindelijk besloten om de gateways niet te bestellen. [gedaagde] heeft ook geen gateways afgenomen van [eiseres] .
Partijen hebben in 2015 afgesproken dat [eiseres] alvast bepaalde componenten (“de componenten”) voor de gateways zou inkopen en op voorraad zou houden, omdat deze componenten een relatief lange levertijd hebben. Op die manier zou [gedaagde] de gateways snel kunnen leveren, als [onderneming 1] ze zou bestellen. De reden daarvoor was dat [onderneming 1] in het verleden bijna een order had geannuleerd door vertraagde levering, omdat componenten niet direct konden worden geleverd. [gedaagde] heeft aan [eiseres] € 17.000,00 betaald voor het alvast bestellen en op voorraad houden van de componenten.
2.2.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] heeft verklaard de gateways te zullen afnemen. Volgens [eiseres] zou zij de onderdelen anders nooit hebben ingekocht. Zij houdt [gedaagde] aan die verklaring.
2.3.
Volgens [gedaagde] heeft zij met de betaling van € 17.000,00 voldaan aan haar verplichtingen tegenover [eiseres] , indien [onderneming 1] onverhoopt zou besluiten om de gateways niet af te nemen van [gedaagde] en [gedaagde] de gateways daarom niet zou bestellen bij [eiseres] . [gedaagde] betwist dat zij verder enige opdracht heeft gegeven.
De vordering en de eisvermindering
2.4.
[eiseres] vordert in haar dagvaarding een verklaring voor recht dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Daarnaast vordert [eiseres] na akte vermindering van eis betaling van € 40.976,01 aan schadevergoeding met rente en kosten.

3.De verdere beoordeling

De stand van zaken na het tussenvonnis van 20 januari 2021

3.1.
In het tussenvonnis van 20 januari 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat nog niet duidelijk is wat partijen hebben afgesproken. Daarom heeft de rechtbank [eiseres] toegelaten om te bewijzen dat [gedaagde] bij haar een bestelling van 400 gateways heeft geplaatst, althans dat [gedaagde] de verwachting heeft gewekt dat ze de gateways afriep of hoe dan ook af zou gaan roepen en zich dus daar onvoorwaardelijk toe heeft verbonden. Als [eiseres] erin slaagt om dit te bewijzen, heeft [gedaagde] in strijd met de afspraken de gateways niet afgeroepen, afgenomen en betaald.
3.2.
[eiseres] heeft ervoor gekozen om bewijs te leveren door het overleggen van schriftelijke stukken en door middel van getuigen. [eiseres] heeft laten horen:
- de heer [A] , statutair bestuurder van [eiseres] ;
[gedaagde] heeft in het tegenverhoor laten horen:
- de heer [B] , statutair bestuurder van [gedaagde] ;
- de heer [C] , van december 2013 tot februari 2016 werknemer van [eiseres] en sinds februari 2016 werknemer van [onderneming 2] B.V., de moedermaatschappij van [gedaagde] .
Deze getuigen worden hierna aangeduid met hun achternaam. Voor de inhoud van de getuigenverhoren verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van 1 juli 2021 en 17 december 2021.
Is [eiseres] geslaagd in haar bewijsopdracht?
3.3.
[eiseres] is niet geslaagd in haar bewijsopdracht. De vorderingen van [eiseres] worden dus afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3.4.
De gateways waren bestemd voor een specifiek product dat patiënten in staat moest stellen om hun medicatie thuis veilig en op de juiste temperatuur te bewaren. Voor dit product wilde [onderneming 1] de gateways hebben van [gedaagde] en kwam [gedaagde] bij [eiseres] om die te leveren. Uit de stukken en verklaringen in het dossier blijkt partijen in juni 2015 een specifieke afspraak hebben gemaakt voor de inkoop door [eiseres] van de componenten voor de gateways. In ruil hiervoor heeft [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 17.000,00 betaald (zie 2.1.). [gedaagde] betwist verdere opdrachten te hebben gegeven. De verklaringen die [A] heeft afgelegd tijdens het getuigenverhoor op 1 juli 2021 ondersteunen deze betwisting als het gaat om de situatie in de zomer van 2015. [A] verklaart dat in juni 2015 nog niet duidelijk was hoeveel gateways [onderneming 1] precies wilde afnemen van [gedaagde] en dat het aantal van 400 een schatting was. Dat duidt er niet op dat [gedaagde] al 400 gateways had besteld. Daar komt bij dat [eiseres] op 15 september 2015 een aangepaste offerte heeft gestuurd aan [gedaagde] voor levering van de gateways waarin staat:
“De formele opdracht voor inkoop van de componenten hebben wij reeds ontvangen (mondeling 3 juni jl. en schriftelijk bevestigd met het besprekingsverslag). Zodra [onderneming 2](lees: [gedaagde] )
de producten afroept, zullen deze binnen 8 weken in één batch geleverd worden er vanuit gaande dat alle componenten op voorraad zijn bij onze producent.” [1] . Naar aanleiding van deze offerte hebben partijen nog uitgebreid onderhandeld over de prijs die [eiseres] voor de gateways zou mogen rekenen [2] . Kortom niet alleen het aantal, maar ook de prijs voor de gateways stond in de zomer van 2015 nog niet vast. Na afronding van de prijsonderhandelingen is ook niet gebleken van een opdracht van [gedaagde] om de gateways te leveren. [onderneming 1] had nog geen bestelling geplaatst bij [gedaagde] . [eiseres] was daarvan op de hoogte. De opmerking namens [gedaagde]
‘het komt, maar later’op 14 juni 2016 [3] kan niet worden uitgelegd als een toezegging van [gedaagde] dat zij ‘later’ zou gaan bestellen. Uit de context van de e-mail blijkt dat dit een inschatting was van wat [onderneming 1] zou gaan doen. Kortom [gedaagde] was nog steeds in afwachting van een opdracht van [onderneming 1] , waarna [eiseres] een opdracht zou krijgen van [gedaagde] .
3.5.
[eiseres] mocht er ook niet (gerechtvaardigd) op vertrouwen dat [gedaagde] in ieder geval 400 gateways zou gaan afnemen. [eiseres] wist dat [gedaagde] deze gateways nodig had als [onderneming 1] ze bij haar zou bestellen. [gedaagde] had deze gateways niet nodig voor een andere klant van haar. Zo wist [eiseres] dat het aantal van 400 gateways een schatting was van wat [onderneming 1] bij [gedaagde] zou gaan bestellen, aldus [A] in zijn verklaring. Het is ook voor [eiseres] nooit concreter geworden dan dat; een schatting. Onder deze omstandigheden mocht [eiseres] er niet (gerechtvaardigd) op vertrouwen dat [gedaagde] al 400 gateways had besteld en alleen nog de vraag was wanneer [gedaagde] levering zou afroepen. De (enkele) omstandigheid dat bij partijen de hoop en verwachting bestond (op basis van eerdere ervaringen met [onderneming 1] ) dat [onderneming 1] gateways zou bestellen, rechtvaardigt zo’n vertrouwen niet. Daarbij is ook van belang dat partijen een regeling hebben getroffen voor het risico dat [eiseres] liep door alvast de componenten in te kopen. Daarvoor heeft [gedaagde] € 17.000,00 betaald aan [eiseres] . Toen, in juni 2015, was in ieder geval duidelijk dat voor de levering van 400 gateways nog geen opdracht was verleend door [gedaagde] . Ook daarna is niet gebleken op grond waarvan [eiseres] erop mocht vertrouwen dat [gedaagde] opdracht gaf of zou gaan geven voor de levering van 400 gateways. Dat [A] (volgens zijn verklaring) nooit componenten op voorraad zou hebben genomen zonder volledige betaling als de opdracht onzeker zou zijn, maakt dat niet anders. Zoals hiervoor overwogen, was ook voor hem toen duidelijk dat [onderneming 1] de order nog niet had geplaatst. Ook is niet gesteld of gebleken dat [onderneming 1] contractueel gehouden was om die order te plaatsen althans dat [A] in die veronderstelling was. [eiseres] heeft, concluderend, geen feiten of omstandigheden weten aan te tonen op basis waarvan [gedaagde] bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij hoe dan ook 400 gateways zou bestellen.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] er niet in is geslaagd om te bewijzen dat [gedaagde] bij haar een bestelling van 400 gateways heeft geplaatst, althans dat [gedaagde] de verwachting heeft gewekt dat ze de gateways afriep of hoe dan ook af zou gaan roepen en zich dus daar onvoorwaardelijk toe heeft verbonden. De vorderingen worden daarom afgewezen.
De proceskosten
3.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat
4.456,00(4,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 6.498,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.498,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.

Voetnoten

1.productie 5 bij dagvaarding
2.producties 6 en 7 bij dagvaarding
3.de e-mail van [D] aan [A] van 14 juni 2016, productie 18 van [eiseres]