ECLI:NL:RBMNE:2022:3416

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/526910 / HL ZA 21-239
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreng en inkorting van een gift bij de verdeling van een nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de inbreng van een gift bij de verdeling van een nalatenschap. De eisers, twee kinderen van de overledene, hebben een vordering ingesteld tegen gedaagde sub 1, die ook een erfgenaam is. De eisers stellen dat gedaagde sub 1 een gift heeft ontvangen van de overledene, die niet is ingebracht in de verdeling van de nalatenschap. De overledene, hierna aangeduid als erflater, is in 2016 overleden en heeft in zijn testament zijn kinderen tot erfgenamen benoemd. De erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en de executeur heeft de nalatenschap beheerd en afgewikkeld. De eisers hebben op 31 maart 2021 aanspraak gemaakt op hun legitieme portie en verzocht om inkorting van de gift aan gedaagde sub 1, die volgens hen te laag is gewaardeerd bij de verdeling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers ontvankelijk zijn in hun vorderingen, maar dat de akte van verdeling niet vernietigbaar is wegens benadeling van meer dan een kwart. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet benadeeld zijn voor meer dan een kwart, zelfs als de gift van gedaagde sub 1 zou worden ingebracht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers hun vordering tot betaling van hun legitieme portie eerst tegen de gezamenlijke erfgenamen hadden moeten instellen, en niet direct tegen gedaagde sub 1. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun subsidiaire vorderingen. De rechtbank heeft de proceskosten van gedaagde sub 1 toegewezen aan de eisers, die in het ongelijk zijn gesteld.

Het vonnis is uitgesproken op 24 augustus 2022 door mr. P.R. Tjallema.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Almere
zaaknummer / rolnummer: C/16/526910 / HL ZA 21-239
Vonnis van 24 augustus 2022
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
en

2.[eiser sub 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. D.J.A. van den Berg te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. E.M.G. Pouls te Utrecht,
en

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde sub 2,
advocaat mr. [A] (heeft zich onttrokken),
en

3.[gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde sub 3,
advocaat mr. [A] (heeft zich onttrokken).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • een akte vermeerdering eis en overlegging producties namens eisers;
  • de conclusie van antwoord van gedaagde sub 1;
  • de conclusie van antwoord van gedaagden sub 2 en 3;
  • een B2-formulier (onttrekken advocaat) namens gedaagden sub 2 en 3;
  • een akte overlegging aanvullende producties namens eisers.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2022. Verschenen zijn:
  • eisers, vergezeld van mr. Van den Berg en mr. [B] (kantoorgenoot van mr. Van den Berg);
  • gedaagde sub 1, vergezeld van mr. Pouls.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[C] (hierna: “erflater”) is op [2016] overleden.
2.2.
Erflater heeft in zijn testament van 24 mei 1993 zijn kinderen, zijnde eisers en gedaagden, tot erfgenamen benoemd.
2.3.
De erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.4.
De executeur, de [stichting] , heeft de nalatenschap beheerd en afgewikkeld.
2.5.
Op 3 april 2018 is een notariële “Boedelbeschrijving, rekening en verantwoording en verdeling” opgesteld. Hierin staat vermeld:
Op drie april tweeduizend achttien, verscheen voor mij,
mr. [D] , notaris in de gemeente [gemeente] ,
1. de heer mr. [E] , (...), te dezen handelende in zijn hoedanigheid van secretaris/penningmeester van het bestuur van de hierna te noemen stichting alsmede algeheel gevolmachtigde van een medebestuurslid van:
de stichting: [stichting] ,
(...)
De stichting: [stichting] , hierna ook te noemen: “de stichting”.
De stichting handelt te dezen als:
a. executeur in na te melden nalatenschap;
b. schriftelijk gevolmachtigde van:
- de heer [eiser sub 2] (....)
- mevrouw [eiseres sub 1] (...)
2. de heer [gedaagde sub 1] , (...)
3. de heer [gedaagde sub 2] , (...)
4. mevrouw [gedaagde sub 3] (...)
DOEL VAN DEZE AKTE
De verschenen personen verklaarden:
(...) en
- te willen overgaan tot de verdeling van hetgeen op de aangenomen dag van
verdeling nog tot de nalatenschap van overledene behoort.
Daartoe gaven de verschenen personen, handelend als gemeld, te kennen:
Overledene
Op [2016] is te [gemeente] overleden:
de heer [C] (hierna te noemen: de overledene), geboren te
[geboorteplaats] op [1930] , laatst wonende
[adres] , [postcode] [plaats] , gemeente [gemeente] .
De overledene had bij zijn overlijden de Nederlandse nationaliteit.
Burgerlijke staat
Overledene is eerder gehuwd geweest met [F] , welk -
huwelijk op [2014] door overlijden is ontbonden.
Afstammelingen
Als kinderen van de overledene zijn geboren:
1. genoemde heer [eiser sub 2] ;
2. genoemde heer [gedaagde sub 1] ;
3. genoemde heer [gedaagde sub 2] ;
4. genoemde mevrouw [gedaagde sub 3] ;
5. genoemde mevrouw [eiseres sub 1] .
Volgens de aan mij, notaris, verstrekte gegevens heeft de overledene geen andere
kinderen achtergelaten en zijn er geen kinderen met achterlating van afstammelingen
vooroverleden.
Uitbetaling
Blijkens voormelde staat van inventarisatie, berekening en toedeling zal aan ieder van de erfgenamen worden toebedeeld, voor wat betreft:
1. genoemde heer [eiser sub 2] , een bedrag in contanten groot acht en veertig
duizend zes honderd twee en zeventig euro en acht en tachtig eurocent (€ 48.672,88);
2. genoemde heer [gedaagde sub 1] , een bedrag in contanten groot acht en veertig
duizend zes honderd twee en zeventig euro en acht en tachtig eurocent (€ 48.672,88);
3. genoemde heer [gedaagde sub 2] , een bedrag in contanten groot acht en veertig
duizend zes honderd twee en zeventig euro en acht en tachtig eurocent (€ 48.672,88);
4. genoemde mevrouw [gedaagde sub 3] , een bedrag in contanten groot twee en vijftig duizend twee honderd vier en zestig euro en acht en tachtig eurocent (€ 52.264,88);
5. genoemde mevrouw [eiseres sub 1] , een bedrag in contanten groot acht en veertig
duizend zes honderd twee en zeventig euro en acht en tachtig eurocent (€ 48.672,88).
Hiermee is volgens verklaring van de verschenen persoon, handelend als gemeld, de onderhavige verdeling naar het volkomen genoegen van de erfgenamen geschied, zal ieder het hem of haar toekomende in gemelde vorm ontvangen, zodat zij na ontvangst van gemelde bedragen niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar over en weer volledige kwijting en décharge verlenen zonder enig voorbehoud.
Voorts is deze verdeling geschied onder de volgende bedingen:
a. alle in de verdeling betrokken goederen zijn toebedeeld in de staat waarin ze zich op gemelde aangenomen dag van verdeling, te weten een december tweeduizend zeventien bevonden met alle daaraan verbonden lusten en lasten;
b. de baten, waaronder de slotrenten vervallen na de genomen dag van verdeling en lasten met betrekking tot deze goederen komen -evenals overige eventueel nagekomen baten en lasten- vanaf bedoelde dag ten voordele respectievelijk ten laste van de erfgenamen in evenredigheid met de grootte van hun erfdeel;
c. ieder van de erfgenamen aanvaarden de verdeling te hunnen bate of schade; van het recht ontbinding of vernietiging van de verdeling te vorderen wordt door de erfgenamen afstand gedaan;
d. de boedelpapieren blijven onder berusting van de stichting onder gehoudenheid als volgens de wet.
2.6.
Erflater hield sinds 1975 50% van de aandelen in [onderneming 1] B.V. De andere 50% van de aandelen waren eigendom van zijn broer.
2.7.
Op 20 mei 1985 zijn door erflater en zijn broer handelend als enig directeuren van
[onderneming 1] B.V. 36 aandelen in
[onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ) overgedragen
aan [onderneming 3] waarvan gedaagde sub 1 (hierna ook: [gedaagde sub 1]
) enig directeur was. De andere helft van de gewone aandelen in de deelneming zijn
overgedragen aan de beheersmaatschappijen van twee kinderen van de broer van erflater,
[G (voornaam)] en [H] . De 36 aandelen zijn overgedragen voor de nominale waarde van
fl. 250,-. Dit is in totaal € 4.084,-.
2.8.
In december 1987 zijn de opstallen, ondergronden en overige onroerende zaken
overgedragen aan de beheersmaatschappijen van [gedaagde sub 1] en zijn neven [G (voornaam)] en [H]
voor de getaxeerde waarde van fl. 400.000,-.
2.9.
Op 13 november 1990 zijn door [onderneming 1]
B.V. 72 prioriteitsaandelen overgedragen aan [onderneming 3] .
De andere 72 prioriteitsaandelen zijn overgedragen aan de [onderneming 4]
B.V. en [onderneming 5] B.V. waarvan [G] respectievelijk [H]
, enig directeur zijn. De 72 aandelen zijn overgedragen voor fl. 250,- per aandeel.
Dit is totaal € 8.168,-.
2.10.
De beheersmaatschappij van [gedaagde sub 1] was na de aandelenoverdracht op 20
mei 1985 en 13 november 1990 voor 50% gerechtigd tot het vermogen van [onderneming 2]
. De beheersmaatschappijen van [onderneming 6] B.V. en [onderneming 7] B.V. waren
gerechtigd tot de andere 50%.
2.11.
[gedaagde sub 1] voert vanaf 17 mei 1991 met zijn twee neven [G (voornaam)] en [H] , de directie over [onderneming 2] .
2.12.
De vergunning voor de exploitatie van het tankstation ' [.] ' (hierna: de
vergunning) werd door erflater en zijn broer tot en met 1990 tegen een vergoeding van
fl. 35.000,- per jaar voor ieder van hen aan [onderneming 2] ter beschikking gesteld.
De vergunning is op 11 december 1991 op naam van [onderneming 2] gesteld tegen
een levenslange vergoeding aan erflater, zijn broer en echtgenotes van fl. 70.000,-.per jaar.
2.13.
In 2003 heeft erflater de aandelen van [onderneming 8] B.V. (voorheen de
beheersmaatschappij) overgedragen aan de [onderneming 3] B.V. De
overige reserves en het resultaat na vennootschapsbelasting zijn in de vorm van dividend
uitgekeerd waarna er nog een eigen vermogen van € 22.689,- resteerde. De nagenoeg lege
vennootschap is overgedragen voor € 24.289,-.
2.14.
Op 11 september 2019 is de vergunning in het kader van de Benzinewet geveild.
Deze veiling heeft € 22.395.000,- opgebracht, welke opbrengst is uitgekeerd aan
[onderneming 2] .
2.15.
[gedaagde sub 1] was als aandeelhouder van [onderneming 2] gerechtigd tot de helft van deze veilingopbrengst, derhalve tot ruim 11 miljoen euro.
2.16.
Eisers (hierna ook: [eisers] ) hebben bij brief van 31 maart 2021 uitdrukkelijk een beroep op hun legitieme portie gedaan. [eisers] hebben door middel van deze brief aan [gedaagde sub 1] verklaard dat zij aanspraak maken op inkorting van de betreffende gift als bedoeld in artikel 4:90 BW en hebben hem daarin verzocht - en voor zoveel nodig gesommeerd - om hen de waarde van het ingekorte gedeelte van de gift te vergoeden.
2.17.
In het rapport van [onderneming 9] van april 2021 wordt de waarde van de vergunning in 1991 op het gemiddelde van drie berekende waardes vastgesteld, zijnde (afgerond) fl. 5.200.000,- (€ 2.384.296).

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen - na vermeerdering van eis - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bij akte van 3 april 2018 tot stand gebrachte verdeling van de nalatenschap van de heer
[C] te vernietigen;
II. te verklaren voor recht
primair
( i) dat de inbreng van de rijkswegvergunning ‘ [.] ’, althans diens 50%-aandeel
daarin, door de vader van partijen (erflater) in [onderneming 2] B.V.
en de overdracht van 50% van de aandelen in deze vennootschap door (erflater) aan
gedaagde sub 1, beide voor een (te) lage prijs, kwalificeren als een gift van de erflater
aan gedaagde sub 1;
(ii) dat op deze gift het oude erfrecht van toepassing is, zodat gedaagde sub 1 deze gift
moe(s)t inbrengen in het kader van de verdeling van de nalatenschap van de erflater;
(iii) dat eisers bij de verdeling van de nalatenschap van de erflater voor meer dan een
vierde zijn benadeeld;
subsidiair
a. a) dat de hierboven beschreven gift van erflater aan gedaagde sub 1 door de verklaring
van eisers in de brief van 31 maart 2021 is ingekort, althans deze gift in te korten, en
b) dat gedaagde sub 1 gehouden is de waarde van het ingekorte gedeelte van de gift aan
ieder van eisers te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente;
III. gedaagde sub 1 te veroordelen om
primair
met eisers over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van erflater en daarbij ten gunste
van eisers de hierboven sub II bedoelde gift in te brengen;
subsidiair
aan ieder van eisers
a. a) het ingekorte, althans door de rechtbank in te korten, gedeelte van de hierboven
beschreven gift te vergoeden, en
b) het verschil te betalen tussen het door hen reeds ontvangen bedrag van € 48.672,88 en 1/10e deel van het zuivere saldo van de nalatenschap als berekend in het kader van de akte van 3 april 2018 vermeerderd met het bedrag van de gift, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 april 2018, althans de dag van deze dagvaarding;
IV. gedaagde sub 1 te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen acht (8) dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en - voor het geval voldoening niet binnen bedoelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de termijn voor voldoening;
V. gedaagde sub 1 te veroordelen in de nakosten ad € 157,- dan wel indien betekening van dit vonnis plaatsvindt ad € 239,-.
3.2.
Gedaagde sub 1 voert verweer, strekkende tot afwijzing van de vorderingen dan wel tot niet-ontvankelijk verklaring van eisers, met veroordeling van eisers in de kosten van de procedure aan de zijde van gedaagde sub 1, inclusief de nakosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
De advocaat van gedaagden sub 2 en 3 heeft zich onttrokken. Gedaagden sub 2 en 3 hebben aangegeven zich aan het oordeel van de rechtbank te conformeren.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
[gedaagde sub 1] stelt dat [eisers] niet ontvankelijk zijn omdat niet hij maar de vennootschappen en de notaris-executeur gedagvaard hadden moeten worden. Hij voert daartoe aan dat de transacties die tot een schenking zouden hebben geleid via de vennootschappen hebben gelopen. Ook had de executeur in rechte moeten worden betrokken omdat met zijn advies de verdeling tot stand is gekomen. [eisers] voeren hiertegen aan dat er door de vennootschapsstructuur heen moet worden gekeken. Bovendien stond de vergunning voor het tankstation op naam van erflater in privé zodat er niet door een B.V. is geschonken, aldus eisers.
4.2.
De rechtbank acht eisers ontvankelijk in hun vorderingen. Volgens artikel 7:186 lid 2 BW is een gift iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van het eigen vermogen verrijkt. De omstandigheid dat de betreffende handeling plaats vindt middels transacties van vennootschappen, waarin partijen een belang hebben, maakt dit niet anders. Bepalend is dus of het vermogen van [gedaagde sub 1] als gevolg van een handeling ten koste van het vermogen van erflater vermeerderd is. Hiervan kan ook sprake zijn bij transacties tussen vennootschappen, indien hierbij het vermogen van de vennootschap waarin [gedaagde sub 1] een belang had, vermeerderd is ten koste van een vennootschap, waarin erflater overwegende zeggenschap en een belang had.
4.3.
De executeur is niet als erfgenaam contractspartij bij de verdeling waarvan vernietiging wordt gevorderd. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen grond om hem in deze procedure te betrekken. Dat met zijn advies de akte van verdeling tot stand zou zijn gebracht doet hier niet aan af.
Primaire vordering: inbreng gift in het kader van de verdeling
4.4.
[eisers] stellen - samengevat - zich op het standpunt dat de vergunning aan [onderneming 2] in 1991 tegen een veel te lage waarde is overgedragen. De overdracht door erflater van zijn aandelen in [onderneming 2] aan de beheersmaatschappij van [gedaagde sub 1] in samenhang met de overdracht van de vergunning dient daarom gekwalificeerd te worden als een gift, aldus eisers. Zij beroepen zich daarbij op de conclusie in het rapport van [onderneming 9] , volgens welke de waarde van de vergunning op het moment van overdracht op € 5.200.000,- gesteld dient te worden. De gift aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] stellen eisers op tenminste € 2.282.350,-. Het voordeel voor [gedaagde sub 1] is - rekening houdend met de belastingdruk - afgerond € 1.700.000,-, aldus eisers. Deze gift had moeten ingebracht bij het bepalen van hun erfdeel. Omdat dit niet is gebeurd stellen zij in de akte van verdeling van 3 april 2018 benadeeld te zijn voor meer dan een kwart. [eisers] vorderen primair opnieuw een verdeling waarbij de gift wordt ingebracht.
4.5.
[gedaagde sub 1] stelt - samengevat - zich op het standpunt dat de akte van verdeling niet vernietigd kan worden omdat geen sprake is van dwaling omtrent de waarde van de te verdelen goederen en schulden en bovendien dat er geen sprake is van benadeling van meer dan een kwart. Ook voert [gedaagde sub 1] aan dat [eisers] in de akte van 3 april 2018 afstand hebben gedaan om ontbinding en vernietiging van de verdeling te vorderen. Voorts betwist hij dat er sprake was van een gift bij de overname van de vergunning. Eisers moeten dit bewijzen, aldus [gedaagde sub 1] . Hij betwist bovendien de conclusie uit het waarderingsrapport van [onderneming 9] dat door eisers is ingebracht.
4.6.
Wat de inbreng van giften betreft overweegt de rechtbank dat onder het oude recht gold dat afstammelingen inbrengplichtig waren, tenzij zij daarvan bij de gift of uiterste wilsbeschikking of authentieke akte waren ontheven (artikel 1132 oud BW). Vaststaat dat [gedaagde sub 1] voor zover er sprake is van een gift niet ontheven is van inbreng. Artikel 139 Ow NBW bepaalt in dit verband dat een erfgenaam in de neerdalende lijn die onder het oude recht niet is ontheven van zijn verplichting tot inbreng, ook in een na 31 december 2002 (onder het nieuwe recht) opengevallen nalatenschap tot inbreng verplicht blijft. De wet bepaalt niet uitdrukkelijk of op de inbrengverplichting ingevolge artikel 139 Ow NBW het oude of het nieuwe recht van toepassing is. De hoofdregel van onmiddellijke werking van de nieuwe wet (artikel 68a Ow NBW) brengt dan met zich dat de nieuwe inbrengregels gelden. Inbreng leidt ertoe dat de nalatenschap fictief hoger uitvalt dan in werkelijkheid het geval is (artikel 4:233 lid 1 BW). Op grond van artikel 4:233 lid 2 BW is inbreng niet verplicht voor zover de waarde van de (eventuele) gift groter is dan het aandeel van de erfgenaam in de nalatenschap.
4.7.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3:196 BW een verdeling vernietigbaar is wanneer een van partijen omtrent de waarde van de te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een kwart is benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers - anders dan zij stellen – door de verdeling (zoals opgenomen in de akte van verdeling) niet benadeeld voor meer dan een kwart in het geval dat moet worden aangenomen dat [gedaagde sub 1] ten onrechte de door eisers gestelde gift niet heeft ingebracht. De rechtbank komt als volgt tot deze conclusie:
4.7.1.
In de akte van verdeling is in totaal € 246.956,40 tussen 5 kinderen verdeeld, waarbij [eisers] beide een bedrag van € 48.672,88 hebben ontvangen. Eisers stellen dat [gedaagde sub 1] een gift heeft ontvangen van netto € 1.700.000,- zodat hun erfdeel zou uitkomen op tenminste € 246.956,40 + € 1.700.000,- = € 1.946,956,40 : 5 = € 385.000,- terwijl zij slechts € 48.672,88 hebben ontvangen. Hierdoor stellen zij benadeeld te zijn voor meer dan een kwart.
4.8.
Deze berekening van eisers in naar het oordeel van de rechtbank onjuist en niet overeenkomstig de wet. Uit artikel 4:233 lid 2 BW volgt immers dat [gedaagde sub 1] niet tot inbreng verplicht was voor zover de waarde van de gift groter is dan zijn aandeel in de nalatenschap. De formule waarmee de omvang van de inbrengplicht van [gedaagde sub 1] moet worden berekend is x = (€ 246.956,40 + x): 5. X is in dat geval € 61.739,10. De fictieve nalatenschap bedraagt dan € 308.695,50 waarvan iedere erfgenaam 1/5 deel verkrijgt = € 61.739,10. Vervolgens moet naar het verschil tussen € 48.672,88 en € 61.739,10 worden gekeken. Dit verschil is € 13.066,22. Dit bedrag levert geen benadeling op van meer dan een kwart maar van 21% (€ 13.066,22/€ 61.739,10 x 100% = 21%).
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de akte van verdeling op grond van artikel 3:196 BW niet vernietigbaar is wegens benadeling van meer dan een kwart. Het verweer van [gedaagde sub 1] dat de akte van verdeling niet vernietigd kan worden omdat eisers in de akte van verdeling uitdrukkelijk afstand hebben gedaan om ontbinding en vernietiging van de verdeling te vorderen behoeft daarom geen bespreking. De vordering van eisers onder II primair iii moet worden afgewezen. Dit betekent dat eisers bij de vorderingen onder II primair i en ii in deze procedure geen belang meer hebben zodat deze vorderingen eveneens worden afgewezen.
4.10.
Omdat de primaire vordering op grond van artikel 3:196 BW (benadeling voor meer dan een kwart) niet toewijsbaar is, behoeven de andere verweren van [gedaagde sub 1] geen bespreking meer.
Subsidiaire grond: inkorting gift
4.11.
[eisers] beroepen zich subsidiair op hun aanvullende legitieme portie en vorderen dat de gift wordt ingekort en dat [gedaagde sub 1] het verschil betaalt tussen het door hen reeds ontvangen bedrag van € 48.672,88 en 1/10de deel van het zuivere saldo van de nalatenschap als berekend in het kader van de akte van 3 april 2018 vermeerderd met het bedrag van de gift. Zij berekenen dit op € 79.555,-. [gedaagde sub 1] voert aan dat eisers te laat zijn met hun beroep op de legitieme portie. Ook voert hij aan dat het beroep van eisers op de legitieme portie moet worden afgewezen omdat de vordering eerst op de gezamenlijke erfgenamen dient te worden verhaald. Vervolgens moet de giften aan de legitimaris zelf in mindering moeten strekken op de legitieme portie, aldus [gedaagde sub 1] .
4.12.
De rechtbank overweegt dat [eisers] op 31 maart 2021 aanspraak hebben gemaakt op hun aanvullende legitieme portie. Dit is naar het oordeel van de rechtbank tijdig gelet op artikel 4:85 BW.
4.13.
Indien veronderstellenderwijs moet worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van eisers met betrekking tot de gift van erflater aan [gedaagde sub 1] , kan de legitieme aanspraak van eisers als volgt berekend worden:
  • saldo van de nalatenschap € 246.956,-
  • gift
  • legitimaire massa € 1.946.956,-
- legitieme portie 1/10 € 194.695,60
- erfdeel
€ 48.672,--/-
- legitieme aanspraak € 146.023,60
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat - indien er sprake is van een gift aan [gedaagde sub 1] - eisers op grond van artikel 4:79 BW hun vordering tot uitbetaling van hun legitieme portie hadden moeten instellen tegen
de gezamenlijke erfgenamen, door daarop aanspraak te maken overeenkomstig artikel 4:80 lid 1 BW, dan wel
op de begiftigde, door inkorting als bedoeld in artikel 4:89 BW.
De erfgenamen zijn aansprakelijk naar evenredigheid van hun erfdeel. Eerst dient de legitimaris zijn vordering op de gezamenlijke erfgenamen te verhalen, en wanneer zijn vordering dan nog niet geheel voldaan is kan hij zich tot de begiftigde wenden. In dit kader is artikel 4:80 lid 2 BW van belang: de erfgenamen zijn niet verplicht de vorderingen te voldoen, voor zover deze tezamen de waarde van de nalatenschap te boven gaan.
4.15.
In dit geval hadden eisers hun vordering tot betaling van hun legitieme aanspraak eerst moeten instellen tegen de gezamenlijke erfgenamen en niet direct tegen begiftigde [gedaagde sub 1] . Dit betekent dat eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen sub II subsidiair en III subsidiair.
Proceskosten
4.16.
De door [gedaagde sub 1] gevorderde proceskostenveroordeling, inclusief nakosten, van eisers wordt toegewezen omdat zij in het ongelijk worden gesteld. De proceskosten van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- griffierecht € 1.666,-
- salaris advocaat
€ 4.982,-(2 punten × tarief € 2.491,-)
Totaal € 6.648,-

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart eisers niet-ontvankelijk in de vorderingen onder II subsidiair en III subsidiair;
5.2.
veroordeelt eisers tot betaling van de proceskosten van gedaagde sub 1, tot aan de uitspraak begroot op € 6.648,-, te vermeerderen met nakosten van € 163,- zonder betekening en verhoogd met € 85,- in geval van betekening;
5.3.
verklaart het vonnis voor zover betrekking hebbend op de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.R. Tjallema en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022.