ECLI:NL:RBMNE:2022:3397

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1551
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dwangsom wegens niet tijdig beslissen over studiefinanciering

Op 3 augustus 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs. De eiser had een verzoek ingediend om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen over zijn aanvraag voor studiefinanciering. De rechtbank oordeelde dat de eiser op 20 oktober 2020 een aanvraag had ingediend, waarop verweerder op 13 oktober 2021 collegegeldkrediet had toegekend voor het jaar 2022. De rechtbank stelde vast dat er al een besluit was genomen en dat de eiser geen bezwaar had gemaakt tegen dit besluit. Hierdoor was er geen nieuwe aanvraag waarop verweerder nog moest beslissen, en was het verzoek om een dwangsom terecht afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian)
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een beslissing genomen op het verzoek van eiser om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
Bij besluit van 16 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door de waarnemer van zijn gemachtigde, mr. P.S. Folsche. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

feiten en omstandigheden
1. Op 20 oktober 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend om toekenning van studiefinanciering. Daarop is bij besluit van diezelfde dag aan eiser collegegeldkrediet toegekend voor de periode van september 2020 tot en met december 2021. Hierbij is vermeld dat het recht op studiefinanciering voor die periode nog niet kon worden vastgesteld. Bij besluit van 21 januari 2021 is eisers verzoek om op grond van zijn status als migrerend werknemer studiefinanciering te verkrijgen afgewezen.
2. Bij besluit van 13 oktober 2021 is aan eiser collegegeldkrediet toegekend voor het jaar 2022.
3. Op 24 november 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld voor het nemen van een beslissing over het recht op studiefinanciering voor het jaar 2022.

het besluit

4. Verweerder heeft het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen. Voor het jaar 2022 is een besluit genomen over het recht op toekenning van studiefinanciering, namelijk op 13 oktober 2021. Als eiser het niet eens was met deze (beperkte) toekenning had eiser bezwaar kunnen maken, wat hij niet heeft gedaan. Verweerder merkt daarbij op dat naar aanleiding van de aanvraag op 24 november 2021 op basis van door eiser verstrekte informatie bij besluit van 18 januari 2022 aan eiser studiefinanciering is toegekend voor de maanden januari tot en met maart 2022.
de gronden van het beroep
5. Eiser blijft bij zijn standpunt dat hij eerder dan 24 november 2021, namelijk op 20 oktober 2020, een aanvraag om toekenning om studiefinanciering heeft ingediend en dat verweerder heeft nagelaten om daarop ten aanzien van het kalenderjaar 2022 te beslissen. Eiser is het met verweerder eens dat studiefinanciering wordt toegekend voor een kalenderjaar, en een aanvraag loopt in de volgende jaren automatisch door. Verweerder meent echter ten aanzien van EU-studenten af te kunnen wijken van de wet, door een beperkte periode te beoordelen. Voor dit discriminatoire beleid ontbreekt een wettelijke grondslag en de werkwijze van verweerder is dan ook in strijd met de elementaire beginselen van het (Unie)recht. Eiser maakt aanspraak op een dwangsom, aldus eiser.
het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat eiser een aanvraag om toekenning van studiefinanciering heeft ingediend op 20 oktober 2020. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder op 13 oktober 2021 een besluit genomen en collegegeldkrediet toegekend voor het jaar 2022. Studiefinanciering bestaat uit verschillende onderdelen en eiser heeft maar één onderdeel toegekend gekregen. Dat dit een gedeeltelijke afwijzing is, betekent niet dat geen besluit is genomen. Tegen het besluit stond een rechtsmiddel open, namelijk bezwaar, waar eiser geen gebruik van heeft gemaakt. Verweerder hoefde dus geen besluit meer te nemen op eisers aanvraag om studiefinanciering want dat besluit was al genomen. Omdat er geen aanvraag meer was waarop verweerder nog moest beslissen, heeft verweerder eisers verzoek om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen dan ook terecht afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.
De griffier is verhinderddeze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.