ECLI:NL:RBMNE:2022:3391
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiseres, vertegenwoordigd door G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning op € 349.000,- had vastgesteld per 1 januari 2020. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 333.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 7 juni 2022, waarbij ook de gemachtigde van verweerder, R. Janmaat, en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer is, bepaald aan de hand van vergelijkbare verkopen. Verweerder had een taxatiematrix overgelegd met vergelijkingen van drie referentiewoningen in de buurt. De rechtbank oordeelde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, omdat de referentiewoningen goed vergelijkbaar waren en de taxatiematrix inzichtelijk maakte hoe de waarde was bepaald.
Eiseres voerde aan dat verweerder niet voldoende inzicht had gegeven in de KOUDV+L-factoren en de indexeringspercentages. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om een gedetailleerde onderbouwing te geven, aangezien eiseres deze aspecten niet gemotiveerd had betwist. Ook de argumenten over de staat van onderhoud en de verouderde voorzieningen werden door de rechtbank verworpen, omdat eiseres niet had aangetoond dat de waardering door verweerder onjuist was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.