In deze zaak heeft eiseres op 25 maart 2022 een verzoek om herbeoordeling ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, welke op 28 maart 2022 door verweerder is ontvangen. Aangezien verweerder niet tijdig op dit verzoek heeft beslist, heeft eiseres verweerder op 23 mei 2022 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiseres op 9 juni 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn van acht weken, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder uiterlijk op 23 mei 2022 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht.
De rechtbank heeft overwogen dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene recht heeft op een dwangsom. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, en verweerder moet een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn nog wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 379,50 aan eiseres, en moet het griffierecht worden vergoed. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen over het verzoek om herbeoordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren op 22 juli 2022, en is openbaar uitgesproken. Eiseres heeft het recht om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.