ECLI:NL:RBMNE:2022:3368

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
22/2536, 21/2560 en 21/2661
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. F. Scholten van Aschat-Zeldenrust, bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 14 en 15 oktober 2020. Na een eerdere beslissing op 29 april 2021, waarin de bezwaren niet-ontvankelijk werden verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 25 maart 2022 heeft verweerder nieuwe besluiten genomen, waardoor de eerdere besluiten zijn gewijzigd. Verzoekster heeft vervolgens haar beroepen ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft op 14 april 2022 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De rechtbank concludeert dat er sprake is van samenhangende zaken en stelt de proceskosten van verzoekster vast op € 759,-. Dit bedrag moet door verweerder aan verzoekster worden betaald, evenals het griffierecht in alle drie de zaken. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2536, 21/2560 en 21/2661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] ,te [woonplaats] , verzoekster,
(gemachtigde: mr. F. Scholten van Aschat-Zeldenrust),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaren ingediend tegens verweerders besluiten van 14 oktober 2020 en 15 oktober 2020. Verweerder heeft op 29 april 2021 besluiten op deze bezwaren genomen en beslist dat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn. Verzoekster is hiertegen bij de rechtbank in beroep gegaan.
Op 25 maart 2022 heeft verweerder nieuwe besluiten genomen waarin hij de besluiten van
29 april 2021 heeft gewijzigd. Verzoekster heeft daarna de beroepen ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten. Verweerder heeft op 14 april 2022 gereageerd op dit verzoek. In zijn reactie van 14 april 2022 heeft verweerder meegedeeld dat hij er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoekster te vergoeden.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep en is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoekster te betalen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
5. Verweerder moet ook het griffierecht in alle drie de zaken aan verzoekster betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.