ECLI:NL:RBMNE:2022:3364

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
16-102192-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen veroordeelde voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. De veroordeelde had op 22 april 2022 cocaïne verkocht en verdiende daarmee een bedrag van € 100,-. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een voordeelsberekening niet automatisch leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen kosten heeft hoeven maken en dat het volledige bedrag van € 100,- als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld op € 0,-, omdat een eerder verbeurd verklaard bedrag van € 100,- in mindering werd gebracht op de betalingsverplichting. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-102192-22 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. D.P.L. ter Laake en van hetgeen veroordeelde en mr. A. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat er geen voordeelsberekening aan het dossier is toegevoegd.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, dan wel de vordering af te wijzen, aangezien een voordeelsberekening ontbreekt.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Naar het oordeel van de rechtbank staat het ontbreken van een voordeelsberekening niet zonder meer in de weg aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering. Het ontbreken van een dergelijke berekening heeft in het bijzonder gevolgen voor de manier waarop de rechtbank het (in de vordering genoemde) wederrechtelijk verkregen voordeel kan beoordelen, in die zin dat de rechtbank daarbij is aangewezen op de (andere) wettige bewijsmiddelen. De rechtbank ziet in het ontbreken van een dergelijke berekening in deze zaak geen reden om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
3.2
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 23 augustus 2022 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
gepleegd op 22 april 2022.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de stukken niet aannemelijk geworden dat veroordeelde andere strafbare feiten heeft begaan dan waarvoor hij is veroordeeld bij vonnis van 23 augustus 2022. Bij de beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal de rechtbank hierna in het bijzonder uitgaan van het hierboven genoemde strafbare feit en de bewezenverklaarde dealperiode van één dag.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
De rechtbank leidt uit de verklaring van afnemer [A] [2] af dat veroordeelde een bedrag van € 50,- heeft verdiend door de verkoop van cocaïne. Uit het dossier kan bovendien worden afgeleid dat veroordeelde uitsluitend cocaïne voorhanden had die hij, naar eigen zeggen [3] , van een ander had gekregen. Daarnaast stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat verdachte eerder die dag één andere deal had gesloten. . [4] De rechtbank acht aannemelijk dat veroordeelde hiermee eveneens € 50,- heeft verdiend.
Uit de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting dat hij de cocaïne van iemand anders heeft gekregen, leidt de rechtbank af dat veroordeelde geen kosten heeft hoeven maken. De rechtbank brengt daarom geen kosten in mindering op het door veroordeelde verdiende geldbedrag.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 100,-.
3.3
Toerekening van het voordeel
De rechtbank leidt uit het dossier af dat veroordeelde met een ander heeft gehandeld in cocaïne. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet aannemelijk geworden dat de medepleger op enig moment de beschikking over het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad of had kunnen hebben. De rechtbank ziet dan ook geen reden om het voordeel (deels) aan een ander dan veroordeelde toe te rekenen.
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank heeft in de strafzaak van veroordeelde een geldbedrag van € 100,- verbeurd verklaard als opbrengst uit hetzelfde feit dat ten grondslag ligt aan de onderhavige ontneming. Gelet op het rechtsherstellende karakter van de ontnemingsmaatregel zal de rechtbank het verbeurdverklaarde geldbedrag in mindering brengen op de betalingsverplichting. De rechtbank stelt daarom het bedrag dat door veroordeeld dient te worden betaald aan de staat, vast op € 0,-.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 100,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 0,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mrs. G.A. Bos en S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 augustus 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 25 april 2022, 26 april 2022, 2 mei 2022, 30 mei 2022 en 24 april 2022 genummerd PL0900-202113051, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 334. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [A] van 22 april 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , pagina 43.
3.Verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting van 9 augustus 2022.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 32 en pagina 33.