ECLI:NL:RBMNE:2022:3363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
16-102192-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van handel in cocaïne, bezit van harddrugs en wapenbezit

Op 23 augustus 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 april 2022 in Nieuwegein en Geldermalsen betrokken was bij de handel in cocaïne en het bezit van harddrugs en een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen cocaïne heeft verhandeld en daarnaast in het bezit was van verschillende soorten harddrugs, waaronder MDMA en LSD, alsook een pistool met munitie. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft de tenlastelegging als wettig en overtuigend bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 120 uren opgelegd, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie.

De rechtbank heeft ook beslist over het beslag, waarbij een bedrag van € 100,- verbeurd is verklaard en de teruggave van het resterende bedrag aan de verdachte is gelast. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-102192-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 augustus 2022. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. D.P.L. ter Laake en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1
op meerdere tijdstippen op 22 april 2022 te Nieuwegein samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne;
feit 2op 22 april 2022te Nieuwegein en Geldermalsen 4,39 gram cocaïne, 0,33 gram MDMA, 0,33 gram 2C-B en één zegel LSD aanwezig heeft gehad;
feit 3
op 22 april 2022 te [plaats] , gemeente West Betuwe, een pistool met munitie voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 verzocht om verdachte partieel vrij te spreken voor het bereiden, bewerken, verwerken en verkopen van de cocaïne, gelet op de verklaring van verdachte. De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feiten 2 en 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend voor zover dat bewezen wordt verklaard. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit, met uitzondering van hetgeen in de bewijsoverweging wordt toegelicht. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 augustus 2022;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2022 inhoudende een verslag van een observatie van het [straat] op 21 april 2022;
- een proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2022 met betrekking tot de aanhouding van [A] ; [3]
- een proces-verbaal van verhoor verdachte [A] van 22 april 2022. [4]
De rechtbank zal in een nadere bewijsoverweging aandacht besteden aan de bewezenverklaring van de verkoop van cocaïne.
Feit 2
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft voor dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 augustus 2022;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2022;
- een proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2022; [6]
- een proces-verbaal van bevindingen van 25 april 2022; [7]
- een NFI-rapport van 25 april 2022, opgesteld door ing. [B] ; [8]
- een NFI-rapport van 25 april 2022, opgesteld door ing. [B] ; [9]
- een NFI-rapport van 24 mei 2022, opgesteld door ing. [C] . [10]
Feit 3
Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft voor dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 augustus 2022;
  • een proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2022;
- een proces-verbaal van bevindingen van 9 mei 2022; [12]
4.3.2
Nadere bewijsoverweging feit 1
De rechtbank heeft op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat verdachte niet alleen cocaïne heeft afgeleverd, verstrekt en vervoerd, maar ook cocaïne heeft verkocht. Dat heeft de rechtbank in het bijzonder afgeleid uit de verklaring van afnemer [A] die heeft verklaard dat hij € 50,- had betaald aan verdachte voor de cocaïne.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1op meer tijdstippen op 22 april 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2op 22 april 2022 te [plaats] en [plaats] (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 4,39 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en
- 0,33 gram van een materiaal bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde MDMA en/of
- 0,33 gram van een materiaal bevattende 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B), zijnde 2C-B en
- één zegel bevattende lysergide (LSD), zijnde lysergide (LSD),
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3op 22 april 2022 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1, te weten
- een pistool, kaliber 7.62x25mm Tokarev, zijnde een vuurwapen
en
- munitie van categorie III te weten meerdere scherpe patronen van
meerdere merken (waaronder Tokarev), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. De rechtbank overweegt in het bijzonder dat de onder feit 3 ten laste gelegde categorie van het vuurwapen op verzoek van de officier van justitie en met instemming van de verdediging verbeterd is gelezen van categorie II naar categorie III.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3
opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan dat verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en het bezit van (kleine hoeveelheden) andere harddrugs. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. De handel in verdovende middelen gaat bovendien gepaard met overlast in de samenleving en het gebruik van verdovende middelen genereert strafbare feiten. Hoewel de rechtbank bewezen verklaart dat verdachte slechts één dag heeft gedeald, heeft verdachte daarmee niettemin zijn afnemers en de maatschappij in het algemeen bewust aan deze risico’s blootgesteld. De verdachte heeft zich hierom niet bekommerd en slechts gehandeld uit eigen belang. Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen en (daarvoor geschikte) munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van vuurwapens regelmatig tot het gebruik daarvan leidt, met alle risico's van dien voor betrokkenen en voor toevallig aanwezige derden.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 juli 2022. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Wet Wapens en Munitie vanwege het bezit van een steekwapen.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 4 augustus 2022, opgesteld door [D] , werkzaam bij [instelling] (hierna: de reclassering). In het reclasseringsrapport wordt geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden, kort gezegd, een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en meewerken aan een traject gericht op het vinden van een passende dagbesteding in de vorm van werk of opleiding.
8.3.3
De LOVS-oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor
het gedurende minder dan een maand dealen met enige regelmaateen gevangenisstraf van 3 maanden. . De rechtbank kan uit het dossier echter niet afleiden dat verdachte met enige regelmaat heeft gedeald en zal aansluiting zoeken bij trede 1 van het oriëntatiepunt voor de verkoop en het bezit van harddrugs, wat neerkomt op een taakstraf van 30 uur. Daarnaast geeft het LOVS een oriëntatiepunt van 4 maanden gevangenisstraf voor het in een
woning voorhanden hebben van een vuurwapenvan categorie III en een geldboete van € 150,- tot € 350,- voor het
voorhanden hebben van 1 tot 50 stuks scherpe munitie.
8.3.4
Conclusie
Gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie, kan in beginsel met geen andere strafmodaliteit worden volstaan dan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Dat volgt ook uit de LOVS-oriëntatiepunten. Verdachte heeft reeds 49 dagen in voorlopige hechtenis verbleven, waarna de voorlopige hechtenis is geschorst. Sindsdien is verdachte niet meer in contact geweest met politie en justitie. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat hij goed meewerkt aan het reclasseringscontact. Verder heeft verdachte zich meewerkend opgesteld, in die zin dat hij de ten laste gelegde feiten heeft bekend en daarvoor zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. De rechtbank ziet in die omstandigheden, in samenhang beschouwd, aanleiding om geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen. Daaraan zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals de reclassering die heeft geadviseerd. De rechtbank acht het van belang om nog wel de strafwaardigheid van het gedrag van verdachte te benadrukken en zal daarom aan hem een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 71 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Daarnaast legt de rechtbank op een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien niet of niet naar behoren verricht.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 3.345,05 (goednummer: G2980251) verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen en de teruggave te gelasten van het geldbedrag aan verdachte
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat van het onder verdachte inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, geldbedrag, € 100,- verbeurd moet worden verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op 22 april 2022 cocaïne heeft geleverd aan twee afnemers. Uit de verklaring van een van die afnemers blijkt dat de desbetreffende afnemer € 50,- heeft betaald aan verdachte voor de cocaïne. Omdat verdachte die dag aan twee afnemers cocaïne heeft verkocht, gaat de rechtbank er - bij gebrek aan een aannemelijke verklaring van verdachte in dit verband - vanuit dat verdachte een bedrag van € 100,- uit het onder feit 1 bewezen verklaarde feit heeft verkregen. De rechtbank zal ten aanzien van het resterende geldbedrag (€ 3.245,05) de teruggave aan verdachte gelasten.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
71 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee (2) jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch meldt bij [instelling] op het telefoonnummer: [telefoonnummer] om een afspraak te maken voor een eerste gesprek. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • meewerkt aan een traject gericht op het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 uren;
- beveelt voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
60 dagenhechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart verbeurd, van het onder verdachte inbeslaggenomen geld, een bedrag ter hoogte van
€ 100;
- gelast de teruggave aan verdachte van de rest van het onder verdachte inbeslaggenomen
geld, te weten een bedrag ter hoogte van
€ 3.245,05.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mrs. G.A. Bos en mr. S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Visser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 augustus 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 22 april 2022 te Nieuwegein, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht)
feit 2hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 22 april 2022 te Nieuwegein en/of
Geldermalsen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 9 ponypacks en/of 4,39 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of
- ongeveer één pil en/of 0,33 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde MDMA en/of
- ongeveer één pil en/of 0,33 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine (2C-B), zijnde 2C-B en/of
- ongeveer één zegel, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
lysergide (LSD), zijnde lysergide (LSD),
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
feit 3hij op of omstreeks 22 april 2022 te Geldermalsen, gemeente West Betuwe, althans
in Nederland, een wapen van categorie II, onder 1, te weten
- een pistool, van het merk M57, kaliber 7.62x25mm Tokarev, zijnde een vuurwapen
en/of
- munitie van categorie III te weten één of meerdere scherpe patronen van
één of meer merk(en) (waaronder Tokarev), kaliber 7.62x25mm,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 25 april 2022, 26 april 2022, 2 mei 2022, 30 mei 2022 en 24 april 2022 genummerd PL0900-202113051, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 334. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 32 en pagina 33.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 39 en pagina 40.
4.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [A] van 22 april 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , pagina 43.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 48.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 69 en pagina 70.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 114 tot en met pagina 117.
8.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een NFI-rapport d.d. 25 april 2022, pagina 119.
9.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een NFI-rapport d.d. 25 april 2022, pagina 120.
10.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Wetboek van Strafvordering, te weten een NFI-rapport d.d. 24 mei 2022, pagina 333.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 69 en pagina 70.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 324 tot en met 326.