ECLI:NL:RBMNE:2022:3356

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21_4802
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor tuinhuis op legakker in Vinkeveen

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een legakker in Vinkeveen, beroep ingesteld tegen een last onder dwangsom die hen verplichtte een tuinhuis te verwijderen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 11 juli 2022 uitspraak gedaan. Eisers kochten het perceel in juni 2018, waarop een tuinhuis stond dat zij kort na de aankoop hebben aangepast. De gemeente had handhavend opgetreden na een luchtfoto van 22 april 2018, waarop de uitbouw van het tuinhuis zichtbaar was. De eisers stelden dat handhaving onevenredig was, gezien het feit dat er een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding was dat mogelijk beperkte bebouwing zou toestaan.

De rechtbank oordeelde dat het handhavend optreden van de gemeente niet in lijn was met hun eigen beleid en dat de last onder dwangsom onevenredig was. De rechtbank concludeerde dat de last had moeten worden beperkt tot het ongedaan maken van de wijzigingen aan het tuinhuis, in plaats van volledige verwijdering. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en herroept de last onder dwangsom, waardoor eisers geen dwangsom verbeurd hebben als zij het tuinhuis niet verwijderen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] te [woonplaats 1] , eiser

[eiseres 1]te [woonplaats 1] , eiseres
[eiseres 2]te [woonplaats 2] , eiseres
[eiser 2]te [woonplaats 2] , eiser
(gemachtigde: mr. J.L. Stoevenbeld)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen(verweerder)
(gemachtigde: M. Tekfaoui).

Inleiding

1.1.
Eisers zijn sinds juni 2018 eigenaren van een legakker op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Vinkeveen, sectie A, nummer [perceelnummer] (het perceel). Toen eisers het perceel aankochten bevond zich een tuinhuis op het perceel. Eisers hebben het tuinhuis kort na de aankoop aangepast.
1.2.
Op 22 april 2018 is een luchtfoto genomen van het gebied waarin het perceel ligt. De gemeenteraad heeft verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen bouwwerken die zijn gebouwd na het moment waarop die luchtfoto is genomen.
1.3.
Op 26 april 2019 hebben toezichthouders van verweerder waargenomen dat er een uitbouw aan het tuinhuis op het perceel is gebouwd.
1.4.
Op 21 juni 2019 heeft verweerder een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan eisers gestuurd. Eisers moesten het aanwezige tuinhuis verwijderen en verwijderd houden.
1.5.
Op 4 juli 2019 hebben eisers een zienswijze ingebracht. Zij stellen dat handhaven onevenredig is omdat het ontwerpbestemmingsplan binnenkort ter inzage wordt gelegd. De visie in het nieuwe bestemmingsplan is dat beperkte bebouwing op het perceel in de toekomst zeer waarschijnlijk mogelijk is.
1.6.
Op 4 november 2020 heeft weer een controle plaatsgevonden rondom het perceel. Toezichthouders hebben toen waargenomen dat de uitbouw van het tuinhuis is aangesloten op de bestaande bouw van het tuinhuis dat op het perceel ernaast staat.
1.7.
Op 26 november 2020 heeft verweerder opnieuw een voornemen tot oplegging van een last onder dwangsom naar eisers verstuurd. Hierin heeft verweerder op de zienswijze van eisers gereageerd. Voordat verweerder overgaat tot het opleggen van de last onder dwangsom, heeft verweerder eisers nogmaals in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te brengen. Eisers hebben dit bij brief van 9 december 2020 gedaan.
1.8.
Op 4 maart 2021 heeft verweerder laten weten de zienswijzen niet te volgen en eisers een last onder dwangsom (het primaire besluit) opgelegd. De last houdt in dat eisers het tuinhuis op het perceel binnen acht weken moeten verwijderen en verwijderd houden. Voor iedere week dat eisers in overtreding blijven, dienen zij € 6.667,- te betalen. Dit kan oplopen tot maximaal € 20.000,-. Eisers hebben bezwaar tegen dit besluit gemaakt.
1.9.
Op 26 april 2021 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 6 weken na de datum van verzending van het bestreden besluit.
1.10.
Bij besluit van 19 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het advies van de commissie bezwaarschriften gevolgd. Eisers hebben hier beroep tegen ingesteld.
1.11.
Op 11 januari 2022 hebben eisers verzocht om de begunstigingstermijn te verlengen. Verweerder heeft dit verzoek op 11 februari 2022 afgewezen omdat de begunstigingstermijn op 1 december 2021 al is verlopen. De dwangsom was vóór het verzoek tot verlenging al volledig verbeurd.
1.12.
Op 10 mei 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
1.13.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022. Eisers
[eiser 1] en [eiser 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eisers [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Overtreding
2. Het perceel ligt in een gebied waarop de Beheersverordening Buitengebied (beheersverordening) van toepassing is. Op grond van artikel 2, onder a, van de beheersverordening in samenhang van artikel 9 van de daarbij behorende bijlage I en de kaarten opgenomen in bijlage II is het gedeelte van het perceel waarop het tuinhuis staat aangewezen voor ‘legakker’. Deze gronden zijn bestemd voor de instandhouding van de legakker als zodanig en daarmee voor de instandhouding van de natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de legakkers. Het tuinhuis dient een recreatief doel en staat niet ten dienste van deze bestemming. Op grond van artikel 9, derde lid, van Bijlage I bij de beheersverordening mag op het perceel niet worden gebouwd. Door partijen wordt niet betwist dat hiermee sprake is van een overtreding.
Handhavingsbeleid
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat er sprake is van een gedoogbeleid tot
22 april 2018, de dag waarop de luchtfoto is gemaakt. Zij voeren daarbij aan dat de prioriteit van het handhaven ziet op de voorkoming van een wildgroei van huisjes in het gebied vanaf die datum. Verweerder heeft niet handhavend opgetreden tegen alle andere huisjes die vóór die datum op de legakkers in het gebied gerealiseerd zijn.
4. Op 28 juni 2018 heeft de gemeenteraad een besluit genomen waarin verweerder is verzocht om het toezicht op en de handhaving van de bouwvoorschriften op de legakkers in de Vinkeveense Plassen te intensiveren. Op 22 april 2018 is een luchtfoto genomen van het gebied waarin het perceel ligt. Concreet is verzocht om handhavend op te treden tegen bouwwerken die zijn gebouwd na het nemen van die luchtfoto. Verweerder kon op de zitting geen geval opnoemen waarin is gehandhaafd ten aanzien van bouwsels die al vóór deze datum op de legakkers in het gebied zijn gerealiseerd.
5. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het handhavingsbeleid van verweerder feitelijk inhoudt dat er alleen wordt gehandhaafd tegen bouwsels die na het fotomoment op 22 april 2018 op de legakkers in het gebied zijn gebouwd.
Beginselplicht tot handhaving
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
Concreet zicht op legalisering?
7. Verweerder heeft op de zitting toegelicht niet bereid te zijn om een omgevingsvergunning te verlenen voor bouwen in strijd met de beheersverordening. Daartoe hebben eisers ook geen aanvraag gedaan. Verder staat vast dat van het ter inzage leggen van een ontwerp van een nieuw bestemmingsplan ten tijde van het bestreden besluit geen sprake is. Dit betekent dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisering.
Is handhaving evenredig?
8. Volgens verweerder hebben eisers het tuinhuis na het fotomoment zodanig gewijzigd dat sprake is van een nieuw bouwwerk. De last onder dwangsom houdt dan ook in dat eisers het tuinhuis op het perceel geheel moeten verwijderen en verwijderd houden.
9. Eisers hebben op de zitting toegelicht dat na het fotomoment sprake is geweest van onderhoud aan het tuinhuis door het vernieuwen van houtdelen aan de zijkant van het tuinhuis. Het tuinhuis is ook vergroot met een aanbouw. Verder is het puntdak gewijzigd in een plat dak. De rechtbank leidt hieruit af dat een deel van het tuinhuis er voor de aanpassingen door eisers dus al stond. Verweerder heeft dat ook niet betwist. Na de wijzigingen die eisers aan het tuinhuis hebben aangebracht is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een geheel nieuw bouwwerk.
10. De rechtbank is van oordeel dat het handhavend optreden in het geval van eisers daarom buitenproportioneel is en niet in lijn is met het beleid dat verweerder zelf voert (ingegeven door het verzoek van de gemeenteraad). Het beleid luidt dat opgetreden wordt tegen nieuwe bouwsels. Met de last wordt echter beoogd het tuinhuisje van eisers volledig te doen verwijderen. De last had, gezien het beleid van verweerder, beperkt moeten blijven tot het in de staat/omvang terugbrengen van het tuinhuisje tot de staat/omvang die het had op het fotomoment van 22 april 2018. Vergrotingen zijn niet toegestaan, gezien het beleid, maar normaal onderhoud wel. De last heeft als gevolg dat eisers, vanwege de veranderingen die zij aan het tuinhuisje hebben aangebracht, gehouden zijn het tuinhuisje volledig te verwijderen. Terwijl tegen het in stand houden van het tuinhuisje niet zou zijn opgetreden als eisers die veranderingen niet hadden aangebracht. De rechtbank komt tot de conclusie dat de last zodanig onevenredig is in verhouding tot de met handhaving te dienen belangen, dat verweerder daar van had moeten afzien. Het opleggen van een last had in elk geval beperkt moeten blijven tot het ongedaan maken van de wijzigingen/vergrotingen die niet tot het normale onderhoud gerekend kunnen worden.
11. De rechtbank betrekt daarbij ook dat er sinds 2013 een nieuw bestemmingsplan voor het gebied van de Vinkeveense plassen wordt voorbereid. Het ontwerp van dit nieuwe bestemmingsplan is nog niet ter inzage gelegd. Mogelijk zal het nieuwe bestemmingsplan het bouwen bouw op de legakker van eisers toestaan. De rechtbank is van oordeel dat deze wijze van handhaving, in het zicht van dit nieuwe bestemmingsplan, en gezien het beleid van verweerder, onevenredig is.
Conclusie
12. Gelet op de genoemde omstandigheden had verweerder op dit moment moeten afzien van het opleggen van deze last.
Gevolgen
13. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit is ook, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, onvoldoende gemotiveerd. Deze gebreken in het bestreden besluit kunnen niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd worden, omdat eiser door deze gebreken is benadeeld. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Vervolgens zijn er twee mogelijkheden: de rechtbank draagt verweerder op om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, of de rechtbank neemt zelf een beslissing. De rechtbank vindt dat zij in dit geval zelf een beslissing kan nemen, omdat een nieuw besluit van verweerder niet iets anders kan inhouden dan dat de last onder dwangsom wordt herroepen.
14. De rechtbank zal de last onder dwangsom herroepen. Dit betekent dat eisers geen dwangsom hebben verbeurd als zij het tuinhuis niet van hun legakker hebben verwijderd.
Griffierecht en proceskosten
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
16. Ook moet verweerder de proceskosten die eisers in bezwaar en beroep hebben gemaakt vergoeden. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 oktober 2021;
- herroept het primaire besluit van 4 maart 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.600,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.