ECLI:NL:RBMNE:2022:3344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
16-179457-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling met overschrijding van de redelijke termijn en oplegging van jeugddetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die samen met anderen op 28 mei 2020 in Utrecht heeft geprobeerd een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een gewelddadige aanval op het slachtoffer, waarbij ook een scherp voorwerp is gebruikt. De behandeling van de zaak vond achter gesloten deuren plaats, gezien de minderjarigheid van de verdachte. De officier van justitie heeft de verdachte primair beschuldigd van medeplegen van poging tot zware mishandeling, terwijl de verdediging zich heeft beroepen op onvoldoende bewijs voor de zwaarste beschuldiging. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling, maar heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in overweging genomen. De verdachte is veroordeeld tot 30 dagen jeugddetentie, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast is de benadeelde partij, het slachtoffer, in de gelegenheid gesteld om schadevergoeding te vorderen, wat resulteerde in een toewijzing van € 1.650,00 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-179457-20 (P) en 16-160109-20 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2022. [verdachte] was bij deze zitting aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Omdat [verdachte] ten tijde van het ten laste gelegde feit minderjarig was, heeft de behandeling van de zaak achter gesloten deuren plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsvrouw mr. S. Melliti, die heeft waargenomen voor mr. J.C. Reisinger, beiden advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht, alsmede hetgeen de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer] , mr. C.E. Hok-A-Hin, advocaat te Utrecht naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
primair: samen met anderen op 28 mei 2020 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair: samen met anderen op die datum en in die plaats openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
meer subsidiair: samen met anderen op voornoemde datum en plaats [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie vindt dat sprake was van een gezamenlijke voorgenomen gewelddadige actie en dus van medeplegen. Volgens de officier van justitie hebben de verdachten geprobeerd om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, doordat zij met kracht tegen het hoofd van aangever hebben geslagen en getrapt. Daarnaast is ook gebruik gemaakt van een scherp voorwerp.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde geen verweer gevoerd, behoudens dat volgens haar vrijspraak moet volgen voor het derde gedachtestreepje, te weten het steken met een mes in of op het been van aangever. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat er onvoldoende aanknopingspunten in het dossier zijn om aan te nemen dat aangever is gestoken met een mes. Tevens voert de raadsvrouw aan dat de verklaring van aangever onbetrouwbaar is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
De aangifte van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Op 28 mei 2020 haalde dader 1 op het grasveld achter het AZC, gelegen aan de [adres 2] in [plaats] , met zijn rechtervuist uit naar mijn voorhoofd. Dader 2 gaf mij een klap op het hoofd. Ik zag en voelde dat dader 1 mij vasthield met beide armen om mij heen. Dader 2 en 3 hadden vrij spel om mij te slaan en te steken. [2] Dader 2 sloeg mij met zijn rechterhand. Ik voelde aan alle kanten klappen op mijn hoofd. Ik voelde dat ik met een stok geslagen werd. Ik voelde veel pijn. Dader 1 liet mij los en maakte steekbewegingen richting mijn dijbeen. Ik zag en voelde dat hij mij vasthield en mij probeerde te steken. Ik voelde aan alle kanten klappen op mijn hoofd. Ik voelde dat ik met een stok geslagen werd. [3]
Het proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant 1] , zakelijk weergegeven:
Door een opsporingsambtenaar van de forensische opsporing werden verschillende foto’s gemaakt van het letsel bij aangever [slachtoffer] . Daar staan de volgende beschrijvingen bij:
  • steekwond been;
  • gescheurd oor en rode striem;
  • blauwe en beurse plekken.
Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 2] , zakelijk weergegeven:
Tijdens het onderzoek naar het incident op 28 mei 2020 aan de [adres 2] in [plaats] zijn beelden in beslag genomen. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb deze beelden bekeken.
Een persoon komt linksboven het beeld inlopen. Deze persoon noem ik verder in mijn proces-verbaal: slachtoffer. [5] Linksboven komen drie personen het beeld inlopen (
de rechtbank begrijpt: NNverdachten 1, 2 en 3, waarbij de rechtbank vaststelt dat [verdachte] NNverdachte 3 is). Hierna zie ik dat ze richting het slachtoffer lopen. Ik zie dat het slachtoffer achteruit loopt en dat de drie personen op hem af lopen. Ik zie dat het slachtoffer een voorwerp vast heeft. Ik zie op de beelden dat het slachtoffer met het voorwerp dat hij vast heeft om zich heen slaat. [6] Het slachtoffer maakt slaande en zwaaiende bewegingen om zich heen. Ik zie dat hij dit doet richting de drie personen. [7] NNverdachte 2 maakt een slaande beweging richting het slachtoffer. NNverdachte 2 neemt een aanloop en zet zich af aan de grond. De andere verdachten volgen NNverdachte 2. [8] Ik zie op de beelden dat er wordt geslagen en getrapt door alle verdachten richting en tegen het slachtoffer. Ik zie dat het slachtoffer op een laag muurtje zit en dat zijn hoofd en romp voorover hangen. Verder zie ik op de bewegende beelden dat NNverdachte 2 slaande bewegingen maakt richting het hoofd. [9] Ik zie dat één van de verdachten rechts van het beeld wegloopt het grasveld op (
de rechtbank begrijpt: NNverdachte 1). Een andere donker geklede verdachte maakt trapbewegingen richting het slachtoffer. [10] NNverdachte 2 laat het slachtoffer los en rent weg. [11] Op de bewegende beelden zie ik de in het donker geklede verdachte (
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) een trappende beweging maakt richting het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer ligt (
de rechtbank begrijpt: op dat moment al) op de grond. Ik zie dat de verdachte een op een stang gelijkend voorwerp uit de handen van het slachtoffer trekt. Ik zie op de bewegende beelden dat de verdachte twee keer een slaande beweging maakt richting het slachtoffer. [12]
Het vonnis in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] , zakelijk weergegeven:
Op de zitting van 21 september 2021 heeft [medeverdachte 1] - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Op 28 mei 2020 was ik achter het AZC aan de [adres 2] in [plaats] . [slachtoffer] was daar ook. Ik was onder andere samen met [medeverdachte 2] . In het proces-verbaal van bevindingen (uitkijken camerabeelden), herken ik mijzelf op de middelste foto op pagina 64 van het dossier als NNverdachte 1. [13]
Het vonnis in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] , zakelijk weergegeven:
Op de zitting van 21 september 2021 heeft verdachte het volgende verklaard:
Op 28 mei 2020 heb ik achter het AZC aan de [adres 2] in [plaats] [slachtoffer] geslagen. Ik was onder meer samen met [medeverdachte 1] . In het proces-verbaal van bevindingen (uitkijken camerabeelden) herken ik mijzelf op de onderste foto op pagina 64 van het dossier als NNverdachte2. [14]
Het verhoor bij de rechter-commissaris van medeverdachte [medeverdachte 1] , zakelijk weergegeven:
Wie waren die jongens?
[verdachte] en [medeverdachte 2] .
Mr. Melliti: kent u de achternamen van de [verdachte en medeverdachte 2] ?
[verdachte] en [medeverdachte 2] .
Maar het is niet zo vreedzaam geëindigd?
(…) Toen de camera ons had gezien, waren we met z'n drieën. Wij sloegen hem en hij viel. We renden weg. (…)
Wat heeft [verdachte] gedaan?
Hij was ook met ons tijdens hetgeen wat er is gebeurd. De camera's hebben alles gezien. Alles staat op camera, dus het is duidelijk te zien dat we met z'n drieën waren. [15]
Het verhoor bij de rechter-commissaris van medeverdachte [medeverdachte 2] , zakelijk weergegeven:
Wat heeft [verdachte] nou precies gedaan?
[verdachte] was ook aanwezig. Hij heeft ook gevochten en geslagen.
Toen u wegliep, bleef [verdachte] toen nog achter?
Ik ging als eerste samen met [medeverdachte 1] weg. Later kwam [verdachte] er ook bij. Hij ging eerst verder met slaan. Later is hij ook gevlucht. Toen hij zag dat wij wegrende, kwam hij achter ons aan.
Vragen van mr. Melliti:
[verdachte] zegt dat hij er die avond niet bij is geweest. Wat is uw reactie daarop?
Hij was wel degelijk met ons samen. Hij is ook te zien op de camerabeelden. [16]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
op 28 mei 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer]
- meerdere malen heeft geslagen/getrapt op/tegen het hoofd en het lichaam en
- terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag meerdere malen met een gordijnrails tegen het lichaam heeft geslagen en
- met een scherp voorwerp heeft gestoken in het been,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
[verdachte] wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor het door [verdachte] gepleegde feit bestond. Het door [verdachte] gepleegde feit is dus strafbaar.
De wet noemt dit feit:
Primair: medeplegen van poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 30 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie indien niet naar behoren verricht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank uitsluitend een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Hierbij vraagt de verdediging de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . Ten tijde van het feit ging [verdachte] door een moeilijke periode van zijn leven. Toen hij naar Nederland kwam, werd hij blootgesteld aan middelen en daar heeft hij gebruik van gemaakt. Daarnaast heeft hij in één jaar tijd zijn vader en opa verloren. Vervolgens is zijn moeder naar Nederland gekomen. Sinds zijn moeder er is, is er sprake van een stabiele opvoedsituatie en gaat het goed met [verdachte] . De verdediging ziet, in overeenstemming met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, derhalve geen aanleiding tot oplegging van bijzondere voorwaarden, mede doordat de huidige instanties voldoende hulp bieden waar nodig. De raadsvrouw bepleit ook dat oplegging van (voorwaardelijke) jeugddetentie in dit geval niet aan de orde is, nu het een ouder feit betreft, de redelijke termijn is overschreden en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder [verdachte] het feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
[verdachte] heeft met twee anderen tegen het hoofd en het lichaam van aangever geslagen, gestompt en geschopt, waarbij ook gebruik is gemaakt van een scherp voorwerp. Dat het letsel van aangever relatief beperkt is gebleven, en het aldus bij een poging tot zware mishandeling is gebleven, is niet aan [verdachte] en de medeverdachten te danken geweest. [verdachte] heeft bovendien een grotere bijdrage geleverd dan zijn medeverdachten. Op het moment dat de medeverdachten wegrenden, bleef [verdachte] achter en ging hij door met het uitoefenen van geweld tegen aangever. Op de camerabeelden is te zien dat hij trappende bewegingen maakte richting het hoofd van aangever, terwijl aangever op dat moment weerloos op de grond lag. Hierna sloeg [verdachte] met een gordijnrails op aangever. Dit handelen van [verdachte] betrekt de rechtbank in strafverzwarende zin.
Door zijn handelen heeft [verdachte] op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Behalve de impact van dit feit op aangever, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] van 18 december 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee. Uit het strafblad van [verdachte] blijkt verder dat hij na het ten laste gelegde feit is veroordeeld voor andere strafbare feiten. De rechtbank houdt daar, op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening mee bij het bepalen van de strafmaat.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 25 april 2022, opgesteld door M. Cijs, raadsonderzoeker. Daaruit volgt dat er momenteel geen zorgen zijn over [verdachte] en dat het huidige hulpverleningskader toereikend is, waardoor oplegging van bijzondere voorwaarden niet wordt geadviseerd.
8.3.3
De redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in een zaak met een minderjarige verdachte te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn is in dit geval overschreden met 7 maanden en 16 dagen. De rechtbank zal met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening houden bij de keuze van de strafmodaliteit.
8.3.4
De LOVS-oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten die rechters gebruiken bij het bepalen van de straf (LOVS). Voor een zware mishandeling door middel van schoppen/trappen tegen het hoofd, dan wel met behulp van een wapen is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden of meer. In dit geval is het gebleven bij een poging tot zware mishandeling.
8.3.5
Conclusie
Hoewel het toepasselijke oriëntatiepunt onvoorwaardelijke jeugddetentie voorschrijft, ziet de rechtbank reden om een dergelijke straf in deze zaak niet op te leggen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de redelijke termijn is overschreden, dat [verdachte] sinds dit feit niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat hij momenteel een positieve ontwikkeling doormaakt. De rechtbank acht het van belang dat die ontwikkeling niet wordt doorkruist door een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De bijdrage van [verdachte] aan het bewezenverklaarde feit is echter groter en kwalijker dan de bijdrage van zijn medeverdachten. De rechtbank zal dit tot uitdrukking brengen door aan [verdachte] naast een onvoorwaardelijk deel jeugddetentie dat het voorarrest niet zal overschrijden, een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen én door een hogere werkstraf op te leggen dan de rechtbank eerder aan de medeverdachten heeft opgelegd. Het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie dient als stok achter de deur om [verdachte] ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank stelt de proeftijd op één jaar, omdat het feit al ruim 23 maanden geleden is gepleegd en [verdachte] destijds nog minderjarig was. Verder zal de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen om [verdachte] te confronteren met de gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank legt aan [verdachte] op:
  • een jeugddetentie van 30 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
  • een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.215,00. Dit bedrag bestaat uit € 1.215,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de immateriële schade slechts toegewezen moet worden tot een bedrag van € 1.500,00 en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. De officier van justitie verzoekt de materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 150,00, voor zover het betrekking heeft op de kleding van de benadeelde partij. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de telefoon is volgens de officier van justitie sprake van onvoldoende causaal verband tussen de schade en het bewezen verklaarde feit. Daarom verzoekt de officier van justitie de benadeelde partij met betrekking tot deze schadepost niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Het totale toegewezen bedrag moet volgens de officier van justitie hoofdelijk worden opgelegd en worden vermeerderd met de wettelijke rente. Ook dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de materiële schade. Ten aanzien van de telefoon en de hiervoor gevorderde kosten verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dat deel van de vordering vanwege onvoldoende causaal verband tussen de schade en het bewezenverklaarde feit. De raadsvrouw verzoekt ten slotte het toe te wijzen bedrag ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.200,00, mede gelet op de jeugdige leeftijd van [verdachte] .
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de kleding (€ 150,00) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en zal deze schadepost dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot de dag van volledige betaling. Over de gevorderde materiële schade die ziet op de telefoon is de rechtbank van oordeel dat deze kosten in een te ver verwijderd verband staan van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal deze schadepost dan ook afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat, ook na meeweging van een bepaalde mate van eigen schuld doordat aangever samen met een vriend naar het AZC is gegaan met een slagwapen, in elk geval een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade is geleden door de benadeelde partij en dat [verdachte] hiervoor aansprakelijk is. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde geleden schade, een immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van dat deel van de vordering dat het bedrag van € 1.500,00 te boven gaat, dient voor de vaststelling van de aansprakelijkheid nader onderzoek te worden verricht. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat behandeling van dat gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Hoofdelijk
De rechtbank veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan [verdachte] de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag van € 1.650,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 mei 2020, tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, omdat [verdachte] nog minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit.
Als [verdachte] aan één van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, vervalt de andere.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

In het dossier bevindt zich ook de vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 16-160109-20 van 9 augustus 2021, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis op tegenspraak van 1 februari 2019 van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij [verdachte] is veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren waarvan 25 uren voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke gedeelte van deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat onderhavig feit niet is gepleegd in de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om dezelfde reden het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging. De proeftijd liep van 5 februari 2021 tot 4 februari 2023. Onderhavig feit is derhalve niet in de proeftijd gepleegd.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 30 dagen;
- bepaalt dat een gedeelte van
29 dagenvan de jeugddetentie
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van één jaarvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht (te weten: één dag) op de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.650,00, bestaande voor een bedrag van € 150,00 uit materiële schade en voor een bedrag van € 1.500,00 uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot (hoofdelijke) betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer of anders gevorderde ten aanzien van de materiële schade af;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.650,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting niet aangevuld met gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd
als hij of een ander op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16-160109-20 niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. G. Schnitzler en S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 mei 2022.
Mr. S.D. Groen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
voornoemde [slachtoffer]
- één of meerdere malen heeft geslagen/gestompt/geschopt/getrapt in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- ( vervolgens) (terwijl voornoemde [slachtoffer] (bewegingsloos) op de grond lag) één of meerdere malen met een gordijnrails, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of
- één of meerdere malen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in/op het been, in elk geval het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid
1. ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te Utrecht, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, aan de Joseph Haydnlaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door voornoemde [slachtoffer]
- één of meerdere malen te slaan/stompen/schoppen/trappen in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- ( vervolgens)(terwijl voornoemde [slachtoffer] (bewegingsloos) op de grond ligt) één of meerdere malen met een gordijnrails, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- één of meerdere malen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in/op het been, in elk geval het lichaam;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer]
- één of meerdere malen te slaan/stompen/schoppen/trappen in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- ( vervolgens) (terwijl voornoemde [slachtoffer] (bewegingsloos) op de grond ligt) één of meerdere malen met een gordijnrails, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- één of meerdere malen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in/op het been, in elk geval het lichaam;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 juli 2020, genummerd 2020217880, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 229. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 28 mei 2020, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 42.
3.Het proces-verbaal van aangifte van 28 mei 2020, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 43.
4.Het proces-verbaal van relaas van 8 juli 2020, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 7.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 62.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 63.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 64.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 65.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 66.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 67.
11.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 68.
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2020, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 69.
13.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 5 oktober 2021 met parketnummer 16-179427-20, p. 2.
14.Vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 5 oktober 2021 met parketnummer 16-179445-20, p. 2.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] door rechter-commissaris mr. M.J. Grapperhaus van 2 maart 2022, p. 2.
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] door rechter-commissaris mr. M.J. Grapperhaus van 2 maart 2022, p. 2.