ECLI:NL:RBMNE:2022:3339

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 21/3276
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig besluit UWV inzake WW-uitkering en beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiseres, die als oproepkracht werkte, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 28 februari 2021. De werkgever bood een verlenging aan, maar eiseres had handgeschreven wijzigingen aangebracht en deze op 18 februari 2021 ondertekend. De werkgever weigerde echter de verlenging, wat leidde tot een WW-aanvraag door eiseres op 22 maart 2021. Het Uwv besloot op 14 april 2021 dat eiseres recht had op een WW-uitkering, maar deze niet zou worden uitbetaald omdat zij verwijtbaar werkloos zou zijn. Dit besluit werd later door het Uwv in stand gehouden, maar eiseres ging in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld door pas na het bestreden besluit contact op te nemen met de werkgever. Dit was in strijd met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeerde dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat eiseres verwijtbaar werkloos was, en dat de werkgever te snel had geconcludeerd dat eiseres geen verlenging van haar arbeidsovereenkomst wilde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij artikel 24 en artikel 27 van de WW niet meer aan eiseres mochten worden tegengeworpen. Tevens werd bepaald dat het Uwv het griffierecht aan eiseres moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3276

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats],eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Witte)

Inleiding

Eiseres heeft vanaf 30 juli 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als oproepkracht gewerkt bij [werkgever] (de werkgever). Haar arbeidsovereenkomst liep tot en met 28 februari 2021.
De werkgever heeft aan eiseres een verlenging van haar arbeidsovereenkomst aangeboden.
Eiseres heeft in deze nieuwe arbeidsovereenkomst een aantal handgeschreven wijzigingen aangebracht en deze vervolgens op 18 februari 2021 ondertekend en op 23 februari 2021 in het postvakje van haar collega [collega] gelegd.
In de aangetekende brief van 22 februari 2022 heeft de werkgever eiseres laten weten dat haar arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd, omdat eiseres het aanbod om het dienstverband te verlengen niet heeft geaccepteerd.
Op 22 maart 2021 heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
Met het besluit van 14 april 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiseres vanaf 1 maart 2021 recht heeft op een WW-uitkering maar dat de uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiseres verwijtbaar werkloos is. Als reden geeft het Uwv dat eiseres werkloos is geworden, omdat zij de aangeboden verlenging van de arbeidsovereenkomst niet heeft geaccepteerd, zonder dat dit nodig was.
Met het besluit van 19 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 juni 2022. Eiseres en de gemachtigde van het Uwv waren aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. In deze zaak moet de vraag beantwoord worden of het Uwv terecht heeft geweigerd om de
WW-uitkering van eiseres uit te betalen.
2. Het Uwv stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op
uitbetaling van haar WW-uitkering, omdat haar werkgever haar een verlenging van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft aangeboden en eiseres heeft aangegeven niet akkoord te gaan met (alle bepalingen in) in die overeenkomst. Eiseres is daarom verwijtbaar werkloos volgens het Uwv. Het Uwv heeft dit standpunt onderbouwd met nadere informatie die hij bij de werkgever heeft opgevraagd.
3. Eiseres vindt dat zij wel recht heeft op een WW-uitkering, omdat ze haar arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd. Zij heeft de verlenging van de arbeidsovereenkomst getekend en heeft de paragrafen waar zij niet mee kon instemmen doorgehaald. De werkgever heeft daar niet op gereageerd maar heeft haar ontslag aangezegd. Het initiatief voor de beëindiging van het dienstverband lag volgens eiseres dus bij de werkgever.
Juridische grondslag van het bestreden besluit
4. Uit de heroverweging maakt de rechtbank op dat het Uwv het bestreden besluit heeft
gebaseerd op artikel 24, eerste lid, onder b, onder 3, en artikel 27, tweede lid, van de WW en op de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 (de Beleidsregels). De gemachtigde van het Uwv heeft dit op de zitting bevestigd.
Op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, onder 3, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos is of blijft, doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt.
Er is sprake van een onzorgvuldig genomen besluit
5. De rechtbank stelt vast dat het Uwv pas ná het nemen van het bestreden besluit contact
heeft opgenomen met de werkgever om navraag te doen naar de gang van zaken. Dat vindt de rechtbank in een zaak waarin sprake is van een belastend besluit onzorgvuldig. Dat geldt voor de primaire fase, maar zeker voor de bezwaarfase waarin eiseres haar bezwaren gemotiveerd uiteen heeft gezet en heeft toegelicht hoe het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst is gelopen. Dat het Uwv alleen heeft gekeken naar de aangeboden arbeidsovereenkomst is te kort door de bocht om het primaire besluit te kunnen nemen en na bezwaar in stand te laten. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het Uwv na het nemen van het bestreden besluit weliswaar contact heeft opgenomen met de werkgever, maar dat nog steeds niet is gesproken met [leidinggevende], de leidinggevende die zowel de arbeidsovereenkomst, als de aangetekende brief van 22 februari 2022 heeft ondertekend en met wie eiseres telefonisch heeft gesproken over de bepalingen in de arbeidsovereenkomst.
6. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat in zowel het primaire besluit, als het bestreden
besluit geen overweging is opgenomen over artikel 27 van de WW. De gemachtigde van het Uwv heeft op de zitting bevestigd dat dit ten onrechte is nagelaten. Ook op dit punt is het bestreden besluit dus onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd genomen.
7. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op deze twee aspecten in strijd met
artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
Hoe gaat het verder?
8. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden welke consequenties zij aan deze
conclusie moet verbinden. Daarbij geldt dat de rechtbank bij een (te verwachten) vernietiging van een besluit op bezwaar op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in dat de rechtbank eerst nagaat of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit op bezwaar in stand kunnen worden gelaten of dat zij zelf in de zaak kan voorzien. Omdat de rechtbank net als eiseres beschikt over de telefoonnotitie van 19 augustus 2021 en de gemachtigde van het Uwv zich tijdens de zitting heeft uitgesproken over artikel 27 van de WW, zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eisers bespreken. Aan de hand daarvan kan zij beoordelen of het in stand laten van de rechtsgevolgen of het zelf voorzien mogelijk is.
Hoe moet de rechtbank toetsen?
9. In de WW staat dat de werknemer de verplichting heeft te voorkomen dat hij werkloos is
of blijft, bijvoorbeeld doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt [1] .
10. Uit de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 (de Beleidsregels) en uit
vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] volgt dat in de situatie dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt en de werkgever de werknemer eenzelfde arbeidsovereenkomst aanbiedt die door de werknemer wordt geweigerd, gesteld kan worden dat door eigen toedoen geen passende arbeid is behouden.
11. In dit geval is geen sprake van beëindiging van het dienstverband door of op verzoek van
eiseres, maar was er een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege is geëindigd. Dat betekent dat de uitbetaling van de WW-uitkering alleen kan worden geweigerd als wordt geoordeeld dat eiseres werkloos is of blijft doordat zij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt. Omdat het hier gaat om een belastend besluit, is het aan het Uwv om aannemelijk te maken dat daar sprake van is.
Is eiseres werkloos doordat zij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt?
12. De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of de werkgever eiseres passende arbeid heeft aangeboden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de dossierstukken en wat eisers tijdens de zitting heeft verteld, maakt de rechtbank op dat de werkgever eiseres een aanbod heeft gedaan voor dezelfde werkzaamheden als die zij daarvoor al als verkoopmedewerker verrichtte. Dat eiseres vanwege haar persoonlijke situatie graag de zekerheid wilde van een arbeidsovereenkomst voor
minimaal24 uur per week, kan de rechtbank zich voorstellen, maar dat betekent niet dat een arbeidsduur van
gemiddeld24 uur per week niet passend is.
13. Vervolgens moet de rechtbank dan de vraag beantwoorden of eiseres door eigen toedoen
de passende arbeid niet heeft behouden. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Eiseres heeft in bezwaar en beroep uiteengezet hoe een en ander is gegaan toen het einde van haar dienstverband bij de werkgever in zicht kwam. Tijdens de zitting heeft eiseres dit nog uitvoeriger toegelicht. De rechtbank vindt het verhaal van eiseres over de eerdere vage voorstellen van de wekgever en de gang van zaken rond de uiteindelijke arbeidsovereenkomst en de beëindigingsbrief aannemelijk. De rechtbank vindt het ook redelijk dat eiseres met haar werkgever heeft willen praten over de aangeboden arbeidsovereenkomst nu er een paar dingen instonden die zij niet begreep of (te) bezwarend vond. Los van de vraag of het terecht is dat eiseres zaken bezwarend vond, hadden de (telefoon)gesprekken hierover voor de werkgever aanleiding moeten vormen om hierover met eiseres in gesprek te gaan. Tijdens zo’n gesprek had eiseres haar bezwaren tegen de betreffende arbeidsvoorwaarden kenbaar kunnen maken en had zij daar vragen over kunnen stellen. In dat geval had de werkgever zaken kunnen ophelderen en had het de werkgever ook duidelijk kunnen zijn dat eiseres haar werkzaamheden wel degelijk wilde voortzetten. Door echter geen contact te zoeken met eiseres en ook geen reactie te geven op haar tegenvoorstel, heeft de werkgever te kort door de bocht gehandeld. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de werkgever te snel heeft geconcludeerd dat eiseres geen verlenging van haar arbeidsovereenkomst wilde en dus ook te snel heeft besloten tot het niet verlengen van het dienstverband. Het Uwv had naar het oordeel van de rechtbank bij een zorgvuldige bestudering van de feiten en omstandigheden tot diezelfde conclusie moeten komen. Dat eiseres zich zodanig heeft gedragen of zodanige uitlatingen heeft gedaan dat het aan haar te wijten is dat er geen overeenstemming is bereikt over voortzetting van de arbeid is door het Uwv dan ook niet aannemelijk gemaakt. Ook is niet gebleken dat eiseres op enig moment te kennen heeft gegeven de arbeid niet te willen voortzetten.
Conclusie
14. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen daarom niet in stand kan blijven. De
rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, onder meer omdat voor de bepaling van het recht op WW-uitkering van eiseres gegevens nodig zijn waarover de rechtbank niet beschikt. Het Uwv zal daarom met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Concreet houdt dit in dat het Uwv opnieuw moet vaststellen of eiseres recht heeft op een WW-uitkering, maar dat het Uwv artikel 24 en artikel 27 van de WW niet meer aan eiseres mag tegenwerpen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
Proceskosten
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan
eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen proceskosten door eiseres gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op om binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan haar moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2022.
De griffier is verhinderd dezeuitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.artikel 24, eerste lid, onder a respectievelijk onder b, sub 3°, WW
2.bijvoorbeeld de uitspraak van 7 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3303