ECLI:NL:RBMNE:2022:3337
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 was vastgesteld op € 859.000,- per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 765.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 30 maart 2022, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de gemachtigde van de verweerder niet aanwezig was. De taxateur van de verweerder was wel aanwezig en heeft de taxatiematrix gepresenteerd, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in de buurt.
De rechtbank overwoog dat de waarde van de woning in het economisch verkeer moet worden vastgesteld, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix en de toelichting op de zitting voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser's argumenten werden door de rechtbank niet overtuigend geacht, en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.