ECLI:NL:RBMNE:2022:3334
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. Bakker, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de WOZ-waarde van de woning op € 1.237.000,- heeft vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser heeft in beroep een lagere waarde bepleit, namelijk € 1.093.000,- en subsidiair € 1.200.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 30 maart 2022, waarbij ook de gemachtigde van verweerder, P.E. Boersma, en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat deze wordt vastgesteld aan de hand van vergelijkingen met recent verkochte woningen. Verweerder heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin de woning wordt vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, omdat de referentiewoningen goed vergelijkbaar zijn en de taxatiematrix inzichtelijk maakt hoe de waardering tot stand is gekomen.
Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd tegen de vastgestelde waarde, waaronder de stelling dat verweerder niet alle relevante stukken heeft overgelegd en dat de indexering onjuist is. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.