ECLI:NL:RBMNE:2022:3330

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
541782 / HA RK 22-158
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaken ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2022 een verzoek tot wraking van mr. M.C. Verra ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die betrokken was bij bestuursrechtelijke zaken tegen de korpschef van politie. De verzoeker stelde dat hij onvoldoende kennis had kunnen nemen van de stukken die door de verweerder waren ingebracht, en dat de rechter daardoor vooringenomen was. De wrakingskamer oordeelde echter dat de verzoeker en zijn advocaat voldoende gelegenheid hadden gehad om de stukken in te zien, zowel voorafgaand aan de zitting als tijdens de zitting zelf. De verzoeker had deze mogelijkheden niet benut en had pas na de zitting om meer tijd gevraagd om schriftelijk te reageren op de stukken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter, noch van de schijn daarvan. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen te sturen. De procedures in de hoofdzaken moeten worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 541782 / HA RK 22-158
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 19 augustus 2022
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,,
hierna: verzoeker,
advocaat mr. S.G. Blasweiler in Ede (Gld.)

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de brief van verzoeker van 12 juli 2022 met daarin het wrakingsverzoek gericht tegen mr. M.C. Verra, met daarbij gevoegd drie bijlagen;
  • de schriftelijke reactie van mr. Verra van 19 juli 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 5 augustus 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en zijn advocaat verschenen. Mr. Verra is niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.C. Verra als behandelend rechter (hierna: de rechter), in de zaken met de zaaknummers UTR 21/4564 en UTR 21/5071 (hierna: de hoofdzaken). Verzoeker is in deze zaken eiser en de korpschef van politie, namens deze de politiechef van Eenheid Midden-Nederland, de verweerder. In deze zaken heeft verweerder schriftelijke stukken en producties ingebracht die in verband met geheimhouding niet in het bezit van verzoeker mogen komen. Verzoeker mocht die stukken wel inzien (artikel 25 Wpg). De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juni 2022 om 10.00 uur. In overleg met de advocaat van verzoeker is verzoeker in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de zitting om 09.00 uur de zittingszaal te betreden voor het inzien van de stukken. Verzoeker en zijn advocaat hebben dit aanbod in de uitnodigingsbrief over het hoofd gezien en hebben geen gebruik gemaakt van die gelegenheid. Op de zitting heeft de rechter verzoeker en zijn advocaat alsnog de gelegenheid gegeven de stukken in te zien, maar zij zijn hier niet op ingegaan. Gedurende de zitting hebben verzoeker en zijn advocaat de stukken kunnen bekijken. Aan het einde van de zitting zijn de stukken teruggegeven aan verweerder. Na de zitting heeft verzoeker bij brief van 8 juni 2022 aan verweerder gevraagd om alsnog nogmaals kennis te kunnen nemen van de stukken van verweerder. Op 23 juni 2022 heeft verweerder laten weten dat verzoeker al kennis heeft kunnen nemen van de stukken. Op 16 juni 2022 heeft verzoeker de rechtbank verzocht de hoofdzaken aan te houden. Hierop is niet gereageerd. Vervolgens heeft verzoeker op 11 juli 2022 nogmaals verzocht om aanhouding met de mededeling dat anders een wrakingsverzoek zou volgen. Op 12 juli 2022 heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Verzoeker heeft onvoldoende kennis kunnen nemen van de stukken die zijn ingebracht door de verweerder in de hoofdzaken, terwijl de rechter die stukken wel heeft kunnen inzien. Verzoeker wil zich schriftelijk verweren naar aanleiding van die stukken. Zelfs als verzoeker en zijn advocaat het uur voor de zitting hadden benut om de stukken in te zien hadden ze ook om aanhouding gevraagd om alsnog een schriftelijke reactie te geven. Omdat de rechter hen die mogelijkheid niet geeft vindt verzoeker de rechter aantoonbaar vooringenomen. Op de zitting heeft verzoeker hieraan nog toegevoegd dat uit de schriftelijke reactie van de rechter ook blijkt dat zij vooringenomen is. Zij schrijft immers dat als zij de aanhoudingsverzoeken wel had gezien zij deze had afgewezen. Hieruit volgt ook dat de rechter vooringenomen is. Zij had blijkbaar al het idee om verzoeker niet te volgen in zijn standpunten.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat verzoeker met zijn advocaat in de gelegenheid is geweest om de stukken in te zien voorafgaand aan de zitting op 1 juni 2022. Op de zitting bleek dat zij de tekst in de uitnodigingsbrief waarin dit stond hadden gemist. Toen de rechter aanbood dat ze alsnog de tijd zouden krijgen om de stukken te bekijken gaven zij aan dat niet nodig te vinden. De stukken zijn tijdens de behandeling in handen geweest van verzoeker en zijn gemachtigde en zijn na de zitting weer teruggegeven aan verweerder. Hieruit volgt dat verzoeker en zijn gemachtigde voldoende in de gelegenheid zijn geweest om de stukken in te zien. Het klopt dat niet is gereageerd op de aanhoudingsverzoeken van 16 juni en 11 juli 2022. Deze verzoeken hebben de rechter niet bereikt vanwege vakantieperikelen op de administratie. Maar dat maakt volgens de rechter het voorgaande niet anders. Zij blijft van mening dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om de stukken in te zien en dat er geen aanleiding is om de zaak hiervoor nogmaals aan te houden.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid verzoeker
3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:16 lid 1 Awb wordt het verzoek gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
3.2.
De gronden die verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd zien met name op de gang van zaken op en rondom de zitting van 1 juni 2022. In beginsel is verzoeker daarom te laat met het indienen van het wrakingsverzoek op 12 juli 2022. Maar gelet op het feit dat verzoeker na de zitting ook nog brieven heeft gestuurd aan verweerder en de rechtbank zonder dat daarop door de rechtbank is gereageerd, ziet de wrakingkamer aanleiding om verzoeker in dit geval ontvankelijk te verklaren in het wrakingsverzoek.
Toetsingskader
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
Geen persoonlijke vooringenomenheid
3.3.1.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
Is er sprake van (de schijn van) vooringenomenheid?
3.3.2.
Verzoeker heeft voorafgaand aan de zitting de mogelijkheid gehad om de stukken in te zien. Verzoeker erkent ook dat hij deze mogelijkheid niet heeft gebruikt omdat hij en zijn advocaat die mogelijkheid in de uitnodigingsbrief voor de zitting over het hoofd hebben gezien. Verzoeker erkent ook dat de rechter voor de zitting nog heeft gevraagd of verzoeker en zijn advocaat alsnog extra tijd nodig hadden om de stukken in te zien. Dat was toen niet nodig. Tijdens de zitting heeft verzoeker de stukken ook nog kunnen bekijken. Op dat moment heeft verzoeker niet gevraagd om meer tijd om bijvoorbeeld een schriftelijke reactie te kunnen geven op de stukken. Pas naderhand heeft verzoeker dat verzoek gedaan. Het enkele feit dat verzoeker, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, stelt dat hij onvoldoende kennis heeft kunnen nemen van de stukken en deze niet meer mag inzien om alsnog schriftelijk te kunnen reageren maakt niet dat de rechter vooringenomen is of de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
Procesbeslissing
3.3.3.
Ervan uitgaande dat de rechter het aanhoudingsverzoek van 16 juni en 11 juli 2022 zou hebben afgewezen, zoals ze in haar schriftelijke reactie schrijft, dan moet die beslissing worden aangemerkt als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. Dat is in dit geval, gelet op hetgeen in 3.3.2 is overwogen, niet aan de orde.
Conclusie
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team Bestuursrecht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures van verzoeker met de zaaknummers UTR 21/4564 en UTR 21/5071 moeten worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M. Berendsen, voorzitter, en mr. E.W.A. Vonk en mr. J.P. Killian, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.