Overwegingen
1. Eiseres heeft een winkel in het stadshart van Lelystad. Meerdere ondernemers in het stadshart hadden de wens om het gebied aantrekkelijker te maken voor inwoners en bezoekers. Zij zijn verenigd in de Stichting Ondernemers Stadshart Lelystad (SOSL). In 2018 heeft er een draagvlakmeting plaatsgevonden, waaruit bleek dat meer dan de helft van de ondernemers in het stadshart voor de invoering van reclamebelasting was. De gemeenteraad heeft vervolgens in een verordening bepaald dat in het stadshart reclamebelasting wordt geheven.
2. De gemeente Lelystad liet de opbrengsten van de reclamebelasting – na aftrek van kosten – in 2018 en 2019 via een subsidieregeling ten gunste komen van de Stichting Ondernemersfonds Lelystad Centrum (SOLC). In 2020 heeft de gemeenteraad beslist om de reclamebelasting niet te heffen vanwege de coronapandemie. In 2021 is de reclamebelasting bij de ondernemers in het stadshart weer geheven. Voor 2021 liet de gemeente Lelystad de opbrengsten – na aftrek van kosten – ten gunste komen van de Stichting Hart van Lelystad. Hart van Lelystad heeft het over 2021 ontvangen bedrag nog niet besteed.
3. Eiseres en andere ondernemers zijn ontevreden over Hart van Lelystad en over de samenwerking van deze stichting met de gemeente Lelystad als het gaat om de besteding van de gelden van de reclamebelasting. Volgens hen was de afspraak bij de draagvlakmeting in 2018 dat SOSL via SOLC betrokken zou worden bij de besteding van de gelden. Het later opgerichte Hart van Lelystad was toen helemaal niet in beeld. Eiseres voelt zich buitenspel gezet door deze ontwikkeling en ervaart dat zij nu geen invloed heeft op de besteding van de gelden.
Wat moet de rechtbank beoordelen?
4. De rechtbank stelt voorop dat eiseres en verweerder het erover eens zijn dat eiseres op grond van de geldende verordeningbelastingplichtig is voor de heffing van reclamebelasting en dat de aanslag van € 400,- correct is vastgesteld in het licht van die verordening en de daaruit volgende heffingsmaatstaf.
5. In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of de verordening verbindend is. Dat wil zeggen dat de rechtbank bekijkt of de verordening wel geldig is. De reden daarvoor is dat in Lelystad alleen in het stadshart reclamebelasting wordt geheven, terwijl de opbrengst daarvan geheel uit handen wordt gegeven aan Hart van Leleystad.
6. Dit soort constructies zijn in de rechtspraak eerder beoordeeld en daaruit volgt het volgende toetsingskader. Het is mogelijk om reclamebelasting in slechts een gedeelte van het grondgebied van de gemeente te heffen. Daarvoor moet dan wel een objectieve en redelijke rechtvaardiging zijn. Die rechtvaardiging is aanwezig als de gemeente redelijkerwijs mocht uitgaan van de veronderstelling (door de vormgeving van de verordening) dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011 over reclamebelasting in het centrum van Doetinchem.Dit komt erop neer dat als een gemeente in een bepaald gebied reclamebelasting heft, de opbrengst daarvan wel moet worden gebruikt voor zaken waar de mensen die in dat gebied de belasting moeten betalen wat aan hebben. Daarbij gaat het erom dat de gemeenteraad
in redelijkheid mocht veronderstellendat dit het geval is toen de verordening werd vastgesteld. De toets is dus niet of achteraf kan worden vastgesteld of het geld op de juiste plek terecht is gekomen, en ook niet of de ondernemers van het stadshart daarbij voldoende inspraak hebben of hadden.
7. In deze zaak betekent dit dat de rechtbank moet beoordelen of de gemeente er bij het vaststellen van de verordening voor 2021 van uit mocht gaan dat de opbrengsten van de reclamebelasting door Hart van Lelystad zouden worden besteed aan het stadshart.
Onderbouwing verweerder onvoldoende
8. Verweerder heeft in dat kader gesteld dat de keuze om de besteding van de gelden over te laten aan Hart van Lelystad geschikt was om de opbrengsten van de reclamebelasting ten goede te laten komen aan de ondernemers uit het stadshart die belastingplichtig zijn. Hij wijst er daarbij op dat Hart voor Lelystad zich ten doel stelt om de gelden op deze manier goed te besteden en dat dit ook als voorwaarde is verbonden aan het verlenen van de subsidie aan Hart voor Lelystad.
9. Eiseres betwist dit. Zij heeft er op de zitting op gewezen dat van het bedrag van € 118.500,- dat Hart van Lelystad over 2021 als subsidie heeft ontvangen € 25.000,- in de begroting is gereserveerd als vergoeding voor de kosten van het bestuur dat uit drie personen bestaat. Het resterende bedrag staat nog steeds op de bankrekening van Hart van Lelystad.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder geen stukken heeft gestuurd waar uit kan worden afgeleid wat Hart van Lelystad precies doet en wat de voorwaarden zijn die bij de subsidie horen. De rechtbank heeft alleen kennis kunnen nemen van de openbare verordening, waarin staat dat er subsidie wordt verleend aan Hart van Lelystad en dat er een convenant bestaat tussen de stichting en de gemeente. De rechtbank beschikt echter niet over dat convenant, en ook niet over de statuten van Hart van Lelystad of over de subsidiebeschikking en de daaraan gekoppelde voorwaarden. Verweerder heeft op de zitting bovendien niet betwist dat het bestuur van de stichting een vergoeding van € 25.000,- krijgt. Ten slotte is niet in geschil dat de opbrengsten van de reclamebelasting over 2021 nog steeds niet zijn besteed. Hierdoor blijven er te veel vragen open over de werkzaamheden van Hart van Lelystad en over de doelen die deze stichting zich stelt. Dit leidt tot het oordeel dat verweerder tegenover de betwisting van eiseres onvoldoende heeft gesteld om aannemelijk te maken dat de gemeenteraad in redelijkheid mocht veronderstellen dat de uitbesteding van de opbrengsten van de reclamebelasting aan Hart van Lelystad inderdaad ten gunste zou komen van de ondernemers bij wie de belasting werd geheven. Daarmee ontbreekt een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het heffen van reclamebelasting in een deel van het grondgebied van de gemeente.
11. De rechtbank benadrukt dat zij in deze uitspraak niet zegt dat Hart van Lelystad haar zaakjes niet op orde heeft of onjuist handelt. Waar het in deze zaak mis gaat is dat verweerder daarover onvoldoende uitleg heeft kunnen geven.
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar en de aanslag reclamebelasting vernietigen. Verweerder moet het griffierecht dat eiseres heeft betaald aan
haar vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt.