ECLI:NL:RBMNE:2022:3319

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/497703 / HA ZA 20-125
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor melkveehouder na vernietiging van besluit tot beëindiging melkinname

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een melkveehouder en de coöperatie FrieslandCampina. De melkveehouder, eiser, vorderde schadevergoeding van FrieslandCampina omdat deze op 14 september 2018 onterecht had besloten om de melkinname bij hem te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat FrieslandCampina aansprakelijk was voor de schade die de melkveehouder had geleden door deze wanprestatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schadevergoeding moet worden berekend op basis van de hypothetische situatie waarin de melkinname niet was beëindigd. De rechtbank heeft de schade berekend op basis van misgelopen opbrengsten, kosten voor aan- en verkoop van vee, en deskundigenkosten. Uiteindelijk werd de schadevergoeding vastgesteld op € 27.786,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 september 2018. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de melkveehouder toegewezen, die zijn begroot op € 7.170,47. De rechtbank heeft het besluit van FrieslandCampina tot beëindiging van de melkinname vernietigd en verklaard dat FrieslandCampina tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/497703 / HA ZA 20-125
Vonnis van 24 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. L.H.H. Verhoeven te Tilburg,
tegen
de coöperatie
ZUIVELCOÖPERATIE FRIESLANDCAMPINA U.A.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaten: mr. J.L.M. Wonders en mr. D.J.C. Storm te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en FrieslandCampina genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van deze rechtbank van 30 juni 2021;
  • de akte van [eiser] met producties 34 t/m 40;
  • de antwoordakte van FrieslandCampina met producties 14 t/m 19;
  • de akte uitlating producties van [eiser] ;
  • de akte aanvulling producties van [eiser] met producties 41 t/m 44;
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 31 mei 2022. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Vervolgens is de zaak aangehouden om te onderzoeken of een minnelijke regeling kon worden getroffen. Partijen zijn daarin niet geslaagd. Hierna is bepaald dat vonnis zou worden gewezen.

2.Inleiding en de stellingen van partijen

2.1.
In het tussenvonnis van 30 juni 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat FrieslandCampina aansprakelijk is voor de schade van [eiser] , omdat zij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen partijen gesloten melkleveringsovereenkomst. FrieslandCampina heeft op 14 september 2018 namelijk ten onrechte besloten om de melkinname bij [eiser] te beëindigen. Partijen zijn bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich verder uit te laten over de omvang van de schade.
2.2.
[eiser] heeft zijn schadeberekening gebaseerd op twee rapporten. Het eerste schaderapport is opgesteld op 23 mei 2019 door [onderneming 1] en het aanvullend schaderapport op 22 juli 2021 door de heer [A] van [onderneming 2] (hierna: [onderneming 2] ). Hieruit volgt een schadebedrag van € 122.261,- aan misgelopen opbrengst (berekend tot eind 2022), € 58.616,- aan kosten voor aan-/verkoop van vee, € 33.814,10 aan deskundigenkosten en € 15.963,- aan overige kosten. Op basis van die schaderapporten vordert [eiser] een schadevergoeding van in totaal € 230.654,10.
2.3.
FrieslandCampina betwist dat de berekening van de schade op de genoemde rapporten kan berusten, omdat de berekening niet toetsbaar is en in de twee rapporten wordt uitgegaan van verschillende scenario’s. Dat laatste maakt de berekening methodologisch onjuist. In het eerste rapport wordt namelijk rekening gehouden met de kosten voor het (opnieuw) starten van de melkveehouderij, maar het bedrijf van [eiser] is inmiddels bezig met de omschakeling naar een vleesveebedrijf. In het laatste rapport wordt van die laatste situatie dan ook uitgegaan. Toch worden de verschillende posten uit de twee rapporten bij elkaar opgeteld. Daarnaast wordt de melkproductie, die [eiser] bij voortzetting van de contractuele relatie had kunnen realiseren, door hem te hoog ingeschat en de door hem gestelde kostprijs wordt niet onderbouwd. Ook de overige schadeposten missen volgens FrieslandCampina een onderbouwing.
2.4.
FrieslandCampina heeft zelf ook een deskundige ingeschakeld: [onderneming 3] B.V. (hierna: [onderneming 3] ). Volgens het rapport van [onderneming 3] bedraagt de schade primair € 13.335,-, subsidiair € 23.918,- en meer subsidiair € 34.501,-, afhankelijk van de periode waarover de schade wordt berekend. De schade van [eiser] bestaat volgens FrieslandCampina slechts uit de misgelopen opbrengsten als gevolg van de beëindiging van de contractuele relatie. Volgens FrieslandCampina moet er bij het vaststellen van de schadevergoeding bovendien rekening worden gehouden met een voordeel dat [eiser] heeft gehad. Doordat hij is gestopt met de melkveehouderij, heeft hij zijn fosfaatrechten namelijk verkocht.

3.De beoordeling

Juridisch kader

3.1.
FrieslandCampina is gehouden de schade te vergoeden die [eiser] als gevolg van de wanprestatie heeft geleden. [eiser] moet door de schadevergoeding in de positie worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de overeenkomst behoorlijk was nagekomen. Door de werkelijke situatie (melkinname is in september 2018 beëindigd) te vergelijken met de hypothetische situatie waarin geen schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden (melkinname zou niet in september 2018 zijn beëindigd), kan de omvang van de schade worden vastgesteld.
Misgelopen opbrengst
3.2.
[eiser] zou zonder onterecht beëindigingsbesluit verder zijn gegaan met zijn melklevering aan FrieslandCampina. De vraag is tot wanneer [eiser] zijn melk zou hebben geleverd, hoeveel melk hij in die periode zou hebben geleverd en wat zijn opbrengst dan zou zijn geweest. Om een berekening te maken van de misgelopen opbrengst van [eiser] door het besluit tot beëindiging van de melkinname, is het dus van belang dat het volgende komt vast te staan:
de periode waarin de melklevering in het hypothetische geval zou zijn doorgelopen;
de (gemiddelde) hoeveelheid melklevering in kilogram per dag;
de netto-opbrengst van de melk per kilogram.
De periode van schade
3.3.
Voor de berekening van de misgelopen opbrengst is dus van belang welke periode voor de schadeberekening moet worden gehanteerd. Partijen zijn het allereerst niet eens over de datum waarop de schade is ingetreden.
3.4.
[eiser] stelt dat hij vanaf 22 september 2018 schade heeft geleden, maar volgens FrieslandCampina is de schade iets later, namelijk op 24 september 2018, aangevangen. Bij een juiste nakoming had FrieslandCampina de melkafname namelijk niet per 9 september 2018 mogen beëindigen, maar had zij de melkafname wél vijftien dagen mogen opschorten. Deze opschorting heeft FrieslandCampina in een brief van 7 september 2018 medegedeeld, waarin zij heeft laten weten dat in de nacht van 7 op 8 september 2018 nog melk zou worden opgehaald, maar gedurende minimaal 15 dagen daarna niet meer. Dit betekent dat er vanaf 9 september 2018 geen melkinname meer zou zijn geweest voor 15 dagen en vanaf 24 september 2018 (in beginsel) weer wel. In de situatie waarin geen onterecht beëindigingsbesluit zou zijn genomen, zou de melkinname na deze opschorting dus weer op 24 september 2018 zijn hervat. [eiser] heeft erkend dat de melkinname vijftien dagen zou zijn opgeschort. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de schade pas op 24 september 2018 is ingetreden.
3.5.
FrieslandCampina heeft aangevoerd dat het zeer waarschijnlijk is dat zij (in de hypothetische situatie dat de overeenkomst zou zijn doorgelopen) de melkinname op korte termijn nog een keer zou hebben opgeschort. Dit zou alsnog hebben geleid tot een terechte beëindiging van de melkleveringsrelatie met [eiser] . Vast staat dat FrieslandCampina de melkinname op 13 maart 2017, 9 maart 2018 en op 7 september 2018 heeft opgeschort. De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat het besluit tot beëindiging van de melkinname vernietigbaar was, omdat FrieslandCampina in de opschortingsbrief van 9 maart 2018 op een misleidende manier had gewaarschuwd voor de gevolgen van een volgende opschorting. De opschortingen zelf waren niet ongegrond: de CDM (Continue Diergezondheidsmonitoring)-scores waren ondermaats, het bedrijf van [eiser] was als ‘aandachtsbedrijf’ aangemerkt en er waren verbeterplannen opgesteld. FrieslandCampina heeft voldoende gemotiveerd aangevoerd dat de verwachting was dat dit niet binnen korte termijn zou verbeteren. Zij heeft erop gewezen dat de CDM-scores sinds het vierde kwartaal van 2015 slechts twee keer boven de minimumscore van 60 zijn uitgekomen, dat er in 2018 een rollend jaargemiddelde van 60 punten moest zijn gehaald en dat [eiser] om dat te bereiken in het laatste kwartaal een score van 62 had moeten hebben. Om een opschorting in het eerste kwartaal van 2019 te voorkomen, had [eiser] in dat kwartaal een score van 76 moeten hebben. Gezien de staat waarin zijn bedrijf zich bevond, zou dat volgens FrieslandCampina zeer onwaarschijnlijk zijn geweest. Volgens FrieslandCampina stierven er bij [eiser] in het derde kwartaal van 2018 meer kalveren dan toegestaan en was de melkkwaliteit (wat betreft de zuurtegraad vet) al geruime tijd (volgens een door FrieslandCampina gemaakte grafiek sinds in ieder geval december 2017) onder de maat. FrieslandCampina heeft erop gewezen dat het bedrijf van [eiser] in het jaar 2017 tot de 0,9% en in 2018 zelfs tot de 0,16% minst presterende melkveehouders van FrieslandCampina behoorde. FrieslandCampina heeft [eiser] naar haar eigen zeggen intensief begeleid en hij werd volgens FrieslandCampina ook bijgestaan door deskundigen, maar dat heeft niet tot de gewenste verbetering geleid. FrieslandCampina heeft tot slot aangevoerd dat zij de melkinname al eerder dan op 7 september 2018 voor een derde keer had kunnen opschorten, maar dat zij dat toen uit coulance niet heeft gedaan.
3.6.
[eiser] heeft hier tijdens de mondelinge behandeling tegen ingebracht dat hij vanwege privé omstandigheden in 2017 iemand anders tijdelijk de leiding heeft gegeven over zijn bedrijf. Pas na de tweede opschorting van de melkinname (dus na 9 maart 2018) kwam hij erachter dat het met zijn bedrijf niet goed ging. Hij heeft toen actie ondernomen, maar het was te laat om een derde opschorting te voorkomen. Het ging vanaf toen echter wel beter met zijn bedrijf. Als FrieslandCampina de melkinname niet had beëindigd, zou de stijgende lijn zijn doorgezet.
3.7.
Zoals in het tussenvonnis vermeld, kan FrieslandCampina de melkinname op grond van het Praktijkreglement beëindigen als zij de melkinname in een periode van 24 maanden drie keer heeft opgeschort. De rechtbank begrijpt dat [eiser] meent dat hij een nieuwe opschorting vanwege de door hem genoemde stijgende lijn zou hebben voorkomen. Daarvan is de rechtbank echter niet overtuigd. [eiser] heeft de door FrieslandCampina genoemde CDM-scores niet weersproken en dat hij in het eerste kwartaal van 2019 een score van 76 had moeten halen om een derde opschorting te voorkomen, heeft hij ook niet betwist. Dat hij in het laatste kwartaal van 2018 een score van 62 zou hebben behaald, is (als al zou vaststaan dat er sprake was van een stijgende lijn) nog wel aan te nemen, maar de rechtbank is het met FrieslandCampina eens dat het redelijkerwijs niet te verwachten was dat [eiser] in het eerste kwartaal van 2019 een score van 76 zou hebben gehaald. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er in het eerste kwartaal van 2019 nog een opschorting van de melkinname zou hebben plaatsgevonden (die dan als derde opschorting binnen 24 maanden zou moeten worden beschouwd ) en dat de melkinname in dat kwartaal daarom alsnog zou zijn beëindigd. De rechtbank zal daarbij uitgaan van het voor [eiser] meest gunstige scenario, namelijk dat de melkinname op 13 maart 2019 zou zijn opgeschort (en dus niet eerder in dat kwartaal). FrieslandCampina gaat in haar berekening zelf uit van 31 maart 2019. De rechtbank zal hierbij aansluiten. Dat betekent dat de periode waarvoor de schade moet worden berekend loopt van 24 september 2018 tot en met 31 maart 2019 en daarmee 189 dagen telt.
De (gemiddelde) hoeveelheid melklevering in kilogram (per dag)
3.8.
De vraag is vervolgens hoeveel melk [eiser] in de genoemde periode (gemiddeld per dag) aan FrieslandCampina zou hebben geleverd. Tussen partijen staat in ieder geval vast dat vanaf 1 januari 2018 tot en met 9 september 2018 162.712 kg melk is geleverd. Bij de berekening van de hoeveelheid melk die in het gehele jaar 2018 zou zijn geleverd als geen beëindiging had plaatsgevonden, heeft FrieslandCampina aangehaakt bij de werkelijke cijfers over de periode 1 januari 2018 tot en met 9 september 2018 en het gemiddelde daarvan doorberekend over de maanden erna. FrieslandCampina komt dan uit op een hoeveelheid van 236.613 kg melk in 2018 (+/- 648,25 kg per dag). Volgens [eiser] zou hij in 2018 naar verwachting echter 274.000 kg melk (+/- 750,68 kg per dag) hebben geleverd als de melkleveringsrelatie was voortgezet. [eiser] heeft aangevoerd dat hij op 1 januari 2018 vijfendertig stuks melkvee had en op 31 december 2018 zesenveertig. In de rapporten van [eiser] is rekening gehouden met de toename van het aantal koeien in 2018 en dus een toename van de hoeveelheid melkproductie. Over de periode van 9 september 2018 (de datum die hij als begindatum hanteert) tot 31 december 2018 heeft [eiser] daarom gerekend met een gemiddeld aantal van 40 koeien die gemiddeld 25 kg melk geven per dag. Over de laatste 112 dagen na 9 september komt hij daarom uit op 112.000 kg melk. Als daar de bovengenoemde melkleveringscijfers van de periode 1 januari 2018 tot 9 september 2018 bij worden opgeteld, komt dat ongeveer neer op 274.000 kg melk in 2018.
3.9.
Dat [eiser] op 1 januari 2018 vijfendertig stuks melkkoeien had en op 31 december 2018 zesenveertig stuks, heeft FrieslandCampina niet weersproken. De rechtbank zal net als [eiser] uitgaan van een gemiddelde van 40 stuks melkvee. Volgens FrieslandCampina kan niet worden vastgesteld wanneer [eiser] het melkvee heeft gekocht en is het daarom best mogelijk dat dit pas op 31 december 2018 is gebeurd. De rechtbank volgt FrieslandCampina hierin niet. Uit het jaaroverzicht van FrieslandCampina (productie 34 van [eiser] ) blijkt dat de hoeveelheid geleverde melk in de eerste 3 maanden van 2018 gemiddeld (afgerond) 13.700 kg per maand bedroeg, deze in mei steeg naar 23.042 kg en dat deze in juni 26.229 kg en in juli 28.288 kg bedroeg. Hoe het aantal geleverde kg melk zó kan stijgen zonder dat er melkvee is bijgekomen, heeft FrieslandCampina niet duidelijk gemaakt en dat had zij in dit verband wel moeten doen. Dat deze 40 stuks melkvee gemiddeld 25 kg zouden produceren, heeft [eiser] echter onvoldoende onderbouwd. Dit kan ook niet uit het jaaroverzicht worden afgeleid: in de maand met de meest geleverde kg melk (juli) werd (indien wordt gerekend met 40 stuks melkvee) een gemiddelde van 22,77 kg per dag gehaald. In augustus 2018 zakte de hoeveelheid geleverde melk naar 22.670 kg. De rechtbank zal aansluiten bij het gemiddelde waarvan FrieslandCampina uitgaat, namelijk 20 kg per dag. Dat betekent dat als de melklevering zou zijn voortgezet, er in de periode vanaf 24 september tot en met 31 december 2018 in totaal 79.200 kg melk zou zijn geleverd (99 dagen x 40 stuks melkvee x 20 kg). Als dat wordt opgeteld bij het aantal kg geleverde melk dat tot en met 9 september 2018 is geleverd (162.712 kg), dan bedraagt het aantal kg melk dat in 2018 zou zijn geleverd 241.912. Dat is (afgerond) 662,77 kg per dag. De rechtbank zal dit gemiddelde ook hanteren voor de vaststelling van het aantal geleverde kg melk in de periode januari 2019 tot en met 31 maart 2019. Dat betekent dat zij ervan uitgaat dat [eiser] tussen 24 september 2018 en 31 maart 2019 (zoals vermeld: 189 dagen) 125.264 kg melk zou hebben geleverd.
De netto opbrengst van de melk per kilogram
3.10.
Tot slot moet komen vast te staan wat de netto-opbrengst is per kg melk. Dit hangt af van de kostprijs en de bruto-opbrengst per kg. Tussen partijen staat vast dat de gemiddelde bruto-opbrengst per kg melk € 0,346 bedraagt. [eiser] voert aan dat zijn productiekosten € 0,25 bedragen, hetgeen leidt tot een netto-opbrengst van € 0,096 per kg melk. Daartegenover stelt FrieslandCampina dat de kostprijs van [eiser] niet onderbouwd en dus niet verifieerbaar is. De kostprijs zou bij andere bedrijven gemiddeld hoger liggen, namelijk € 0,33,-, wat zou resulteren in een lagere netto-opbrengst.
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zijn kostprijs € 0,25 bedraagt. De heer [A] van [onderneming 2] , die voor [eiser] het tweede schaderapport heeft opgesteld, heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de kostprijs voor het bedrijf van [eiser] wat lager is dan gemiddeld omdat het bedrijf extensiever is en daardoor minder voerkosten heeft. Bovendien gaat FrieslandCampina in haar schaderapport zelf ook uit van een kostprijs van € 0,25, ondanks het feit dat zij dus meent dat [eiser] deze prijs onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal daarom ook een kostprijs van € 0,25 in aanmerking nemen. Dit resulteert in een nettoopbrengst van € 0,096 per kg melk.
Conclusie misgelopen opbrengst
3.12.
Hiervoor is in 3.9. vastgesteld dat [eiser] in de periode vanaf 24 september 2018 tot en met 31 maart 2019 een hoeveelheid van 125.264 kg melk zou hebben geleverd. Dit aantal kg berekend tegen een netto-opbrengst van € 0,096 per kg melk maakt dat [eiser] een bedrag van € 12.025,- is misgelopen aan opbrengst. Omdat FrieslandCampina in haar rapport zelf uitgaat van een hoger bedrag, namelijk € 13.335,-, zal zij dit bedrag aan [eiser] moeten vergoeden.
Aan-/verkoop vee
3.13.
[eiser] stelt dat hij ook schade heeft geleden doordat hij zijn melkvee noodgewongen heeft moeten verkopen tegen een lagere opbrengst. [eiser] voert aan dat hij zijn 45 stuks melkkoeien voor € 23.509,- (onder de marktprijs) heeft verkocht. De gemiddelde marktprijs van een koe bedroeg de laatste jaren volgens hem € 1.500,-. [eiser] voert daarnaast aan dat hij ook schade zal lijden doordat hij nieuw melkvee zal moeten aankopen. Verwacht wordt dat de aankoop van 45 stuks nieuw melkvee € 70.587,- (incl. transportkosten etc.) kost. Daarnaast verwacht hij 15 stuks jongvee tegen een bedrag van ongeveer € 11.250,- te moeten aankopen om de stagnatie in de aanwas en opfok van jongvee op te vangen. Als de verkoopopbrengst van zijn koeien in mindering wordt gebracht op de kosten voor het nieuwe vee, bedraagt de schade vanwege de aankoop € 58.616,-. In zijn akte uitlating producties heeft [eiser] opgemerkt dat hij uiteindelijk geen nieuw melkvee zal aankopen omdat de melkinname niet is hervat. Hij zal echter wel vleesvee moeten kopen. Volgens hem zijn de kosten daarvan nog hoger. In de berekening is ten slotte nog geen rekening gehouden met de investeringen die [eiser] zal moeten verrichten om zijn stallen voor dit vleesvee geschikt te maken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat hij inmiddels 86 stuks vleesvee heeft gekocht en nog 140 stuks wil aankopen.
3.14.
[eiser] dient door de schadevergoeding in de positie te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de overeenkomst behoorlijk was nagekomen. In die situatie had [eiser] (tot 31 maart 2019) nog melkopbrengsten gehad en had hij zijn melkkoeien nog gehad. In werkelijkheid heeft [eiser] na het beëindigingsbesluit door FrieslandCampina zijn koeien drooggezet en (volgens hem) tegen een lagere opbrengst als slachtvee verkocht. FrieslandCampina voert aan dat de waarde van de koeien door het droogzetten aanzienlijk was afgenomen (de opbrengst bedroeg nu € 521,- per koe terwijl een reële opbrengst
€ 1.500,- zou zijn geweest) en dat het dus de eigen schuld is van [eiser] dat de verkoop van zijn vee minder heeft opgebracht. [eiser] heeft in zijn akte uitlating producties hiertegen ingebracht dat er eind 2018 vanwege de invoering van het fosfaatrechtenstelsel geen vraag meer was naar melkvee. Daarnaast is melkvee afkomstig van een grupstal (die [eiser] heeft) minder aantrekkelijk voor bedrijven met een ligboxenstal. Het merendeel van de bedrijven beschikt over een dergelijke stal. Om deze reden was het droogzetten van het vee en het verkopen ervan als slachtvee het minst ongunstig.
3.15.
Zoals hiervoor vermeld, gaat de rechtbank ervan uit dat als de melkinname op 24 september 2018 niet was beëindigd, dit in het eerste kwartaal van 2019 alsnog zou zijn gebeurd. In dat geval had [eiser] , zo neemt de rechtbank ook aan, dezelfde keuze gemaakt. Ook dan zou hij zijn melkvee hebben verkocht. Dat hij dan meer geld voor zijn vee zou hebben gekregen, is gezien het korte tijdverloop niet aannemelijk. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat hij vanwege de verkoop van het vee schade heeft geleden.
3.16.
Voor een vergoeding van de kosten die [eiser] heeft gemaakt voor de aankoop van vleesvee bestaat ook geen grond. Allereerst is niet duidelijk wat deze kosten bedragen. [eiser] heeft allerlei facturen overgelegd, maar heeft geen bedrag genoemd. Daarnaast valt niet in te zien waarom FrieslandCampina deze kosten zou moeten dragen. De aankoop heeft [eiser] weliswaar geld gekost, maar daarvoor is vee in de plaats gekomen. Dat hij desondanks schade heeft geleden, heeft hij onvoldoende onderbouwd.
3.17.
Zoals vermeld, meent FrieslandCampina dat bij het vaststellen van de te vergoeden schade rekening moet worden gehouden met het voordeel dat [eiser] heeft gehad omdat hij zijn fosfaatrechten (die nodig waren voor het houden van melkvee) heeft verkocht. De rechtbank is dit niet met FrieslandCampina eens. Allereerst heeft zij niet duidelijk gemaakt waar dit voordeel uit bestaat. Weliswaar heeft de [eiser] voor de verkoop van fosfaatrechten geld ontvangen, maar zijn fosfaatrechten is hij uiteraard kwijt. Tot een vermeerdering van zijn vermogen heeft deze verkoop dus niet geleid. En als dat al anders zou zijn, zou niet kunnen worden vastgesteld dat de schade en het (vermeende) voordeel (de opbrengst uit de verkoop van de fosfaatrechten) voortvloeien uit dezelfde gebeurtenis, iets wat op grond van artikel 6:100 BW wel is vereist. Niet kan worden gezegd dat het voordeel zonder de normschending door FrieslandCampina niet zal hebben bestaan.
Deskundigenkosten
3.18.
[eiser] vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 sub a, b en c BW een vergoeding van deskundigenkosten van € 33.814,10. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking voor zover zij in redelijkheid zijn gemaakt en de hoogte van de kosten ook redelijk is. [eiser] heeft ter onderbouwing van deze kosten facturen van [onderneming 2] en [onderneming 1] overgelegd en heeft gesteld dat de gemaakte kosten betrekking hebben op juridisch advies en nodig waren voor de bezwaarprocedure bij de Commissie van Bezwaar van FrieslandCampina en voor het opstellen van de schaderapporten. Als deze kosten daarmee inderdaad verband houden, zijn deze kosten niet al verdisconteerd in de proceskostenvergoeding. In beginsel heeft [eiser] recht op vergoeding van deze kosten. FrieslandCampina heeft verschillende facturen echter betwist. Bij sommige facturen wordt namelijk ‘procedure tegen FrieslandCampina’ vermeld, terwijl het bij andere facturen niet verifieerbaar is of zij verband houden met dit geschil. Volgens FrieslandCampina kan worden vastgesteld dat een bedrag van € 14.451,- betrekking heeft op dit geschil. De rechtbank zal FrieslandCampina veroordelen om dit bedrag aan [eiser] te vergoeden. Het lag op de weg van [eiser] om duidelijk te maken dat de overige kosten ook met dit geschil te maken hebben, maar dat heeft hij nagelaten. [eiser] zal niet in de gelegenheid worden gesteld om dit alsnog te doen, omdat hiervoor in de periode voor de mondelinge behandeling voldoende gelegenheid is geweest.
Overige kosten
3.19.
[eiser] vordert tot slot vergoeding van de volgende kosten:
Kosten voor het droogzetten van de melkkoeien: € 563,-
Extra loonwerkkosten € 450,-
Kwaliteitsverlies voorraad kuilvoer € 1.500,-
Opstartkosten melkmachine € 3.500,-
Bankkosten/gemaakte reisuren/verzuimde arbeidsuren/telefoonkosten € 3.950,-
Immateriële schade: € 6.000,-
3.20.
FrieslandCampina zal de kosten voor het droogzetten van de melkkoeien, de extra loonwerkkosten en de schade vanwege kwaliteitsverlies voorraad kuilvoer niet hoeven te vergoeden. Omdat de rechtbank ervan uitgaat dat de melkinname eind maart 2019 alsnog zou zijn beëindigd, zou [eiser] zijn vee ook dan hebben verkocht. Hij zou dan vergelijkbare kosten hebben gehad. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] erkend dat hij de opstartkosten voor de melkmachine niet meer zal hoeven maken. Ook voor vergoeding van deze kosten bestaat daarom geen reden. De onder v.) genoemde kosten zal FrieslandCampina ook niet hoeven te vergoeden, omdat deze op geen enkele wijze zijn onderbouwd. Voor een vergoeding van immateriële schade bestaat, tot slot, ook geen grond. De rechtbank volstaat met verwijzing naar de tekst van artikel 6:106 BW.
Conclusie
3.21.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank FrieslandCampina veroordelen om aan [eiser] een schadevergoeding te betalen van in totaal € 27.786,- Tegen de gevorderde wettelijke rente hierover heeft FrieslandCampina geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat zij deze rente verschuldigd vanaf 25 september 2018 zal moeten vergoeden.
3.22.
De rechtbank zal daarnaast de beslissingen die in het tussenvonnis zijn genomen, in het dictum van dit vonnis vastleggen.
Proceskosten
3.23.
Omdat [eiser] deze procedure heeft moeten voeren om haar schade vergoed te krijgen, zal FrieslandCampina in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
  • kosten dagvaarding € 106,47
  • griffierecht € 937,-
  • salaris advocaat
Totaal:
€ 7.170,47
*Het aantal van 5 punten bestaat uit de volgende verrichte werkzaamheden: dagvaarding (1 punt), conclusie van repliek (1 punt), mondelinge behandeling van 8 april 2021 (1 punt), akte na tussenvonnis (1 punt), akte uitlating producties (0,5 punt) en de mondelinge behandeling van 31 mei 2022 (1 punt).
3.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn. De nakosten zullen worden begroot op de hieronder te vermelden manier.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat FrieslandCampina is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst doordat zij de melkinname met ingang van 25 september 2018 heeft beëindigd,
4.2.
vernietigt het door FrieslandCampina genomen besluit tot beëindiging van de melkinname van [eiser] van 14 september 2018,
4.3.
veroordeelt FrieslandCampina tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 27.786,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2018,
4.4.
veroordeelt FrieslandCampina in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 7.170,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.5.
veroordeelt FrieslandCampina in nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, als FrieslandCampina niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: HW (5330)