In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een melkveehouder en de coöperatie FrieslandCampina. De melkveehouder, eiser, vorderde schadevergoeding van FrieslandCampina omdat deze op 14 september 2018 onterecht had besloten om de melkinname bij hem te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat FrieslandCampina aansprakelijk was voor de schade die de melkveehouder had geleden door deze wanprestatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schadevergoeding moet worden berekend op basis van de hypothetische situatie waarin de melkinname niet was beëindigd. De rechtbank heeft de schade berekend op basis van misgelopen opbrengsten, kosten voor aan- en verkoop van vee, en deskundigenkosten. Uiteindelijk werd de schadevergoeding vastgesteld op € 27.786,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 september 2018. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de melkveehouder toegewezen, die zijn begroot op € 7.170,47. De rechtbank heeft het besluit van FrieslandCampina tot beëindiging van de melkinname vernietigd en verklaard dat FrieslandCampina tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst.