Deze uitspraak betreft het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 11 april 2022, waarin het beroep van de opposant ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde toen dat de brief van 2 december 2020 geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat hij van mening is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen zitting nodig was en dat de brief geen besluit was. De zitting voor het verzet vond plaats op 13 juli 2022, waarbij de opposant aanwezig was, maar de verweerder niet. De rechtbank heeft in deze uitspraak opnieuw beoordeeld of de eerdere beslissing terecht was en of er aanleiding was om de zaak opnieuw te behandelen. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak correct was en dat het verzet ongegrond is. De rechtbank heeft de opposant ook geïnformeerd dat de procedure voor bezwaar en klacht verschillend is en dat er geen rechtsregel is geschonden. De uitspraak van 11 april 2022 blijft dan ook in stand, en de verzoeken van de opposant, waaronder de reiskosten, worden afgewezen.