ECLI:NL:RBMNE:2022:3310

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
539741 HA RK 22-118
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de wrakingskamer en niet-ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking van rechter

Op 18 augustus 2022 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittende in Utrecht, een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de rechter mr. R.C. Stijnen. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een gevoel van partijdigheid van de rechter, die volgens de verzoeker een persoonlijke afkeer van hem zou hebben. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend tijdens de mondelinge behandeling van een andere zaak op 31 mei 2022, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend. De verzoeker had al op 19 april 2022 kennisgenomen van het feit dat mr. Stijnen de zaak zou behandelen, maar had gewacht tot de zitting om het verzoek in te dienen. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking van de rechter niet-ontvankelijk, omdat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op de bekendmaking van de rechterlijke samenstelling.

Daarnaast had de verzoeker ook een verzoek tot wraking van de wrakingskamer zelf ingediend, omdat hij meende dat er sprake was van partijdigheid bij de leden van de wrakingskamer, waaronder mr. Stijnen. Dit verzoek werd eveneens buiten behandeling gesteld, omdat de wrakingskamer oordeelde dat er geen gegronde redenen waren voor de wraking en dat er sprake was van misbruik van recht. De wrakingskamer benadrukte dat de verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die de onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer in twijfel trokken. De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 539741 HA RK 22-118
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
18 augustus 2022
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 mei 2022 in de zaak met zaaknummer UTR 22/4461-V (de hoofdprocedure), met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van verzoeker gericht tegen de rechter, mr. R.C. Stijnen;
- het eerste verzoek tot uitstel door verzoeker van de zitting van de wrakingskamer van 5 juni 2022;
- de schriftelijke reactie van mr. Stijnen van 7 juni 2022;
- het tweede verzoek tot uitstel door verzoeker van de zitting van de wrakingskamer van 5 juli 2022;
- het verzoek tot wraking van de wrakingskamer van 18 juli 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 19 juli 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. Ook mr. Stijnen was aanwezig.
1.3
Verzoeker heeft na afloop van de wrakingszitting van 19 juli 2022 per brief van 21 juli 2022 opnieuw een wrakingsverzoek ingediend (542405 / HA RK 22-167). Dit verzoek was alleen gericht tegen de voorzitter van de wrakingskamer, mr. G.L.M. Urbanus. De wrakingskamer heeft op 12 augustus 2022 op dit verzoek beslist en het verzoek om wraking ongegrond verklaard. Verder is er aan verzoeker een wrakingsverbod opgelegd.
1.4
De wrakingskamer zal een beslissing nemen op het op 31 mei 2022 gedane wrakingsverzoek. De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer

2.1.
Verzoeker heeft op 18 juli 2022 een verzoek tot wraking van de wrakingskamer ingediend. Aan dit verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat de schijn van partijdigheid bij de wrakingskamer is gewekt, nu mr. Stijnen werkzaam is bij deze rechtbank, mr. Stijnen tevens lid is van de wrakingskamer en mr. Stijnen in het verleden een wrakingsverzoek tegen mr. Urbanus (de voorzitter van de wrakingskamer) heeft behandeld.
2.2.
De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking van de wrakingskamer op 19 juli buiten behandeling gesteld en heeft dit gemotiveerd als volgt. Verzoeker heeft de leden van de wrakingskamer gewraakt en stelt dat zij niet onpartijdig zijn omdat zij directe collega’s zijn van de door hem gewraakte zittingsrechter mr. Stijnen. Mr. Stijnen is namelijk lid van de wrakingskamer van de rechtbank Midden-Nederland en behandelt zelf dus ook wrakingsverzoeken.
De wrakingskamer laat dit wrakingsverzoek buiten behandeling omdat er sprake is van evident misbruik van recht. Verzoeker voert namelijk geen feiten of omstandigheden aan die betrekking hebben op de drie individuele leden van de wrakingskamer die zijn wrakingsverzoek behandelen. Zijn motivering komt erop neer dat zijn wrakingsverzoek gericht tegen mr. Stijnen door geen enkel lid van de wrakingskamer van de rechtbank Midden-Nederland zou kunnen worden behandeld. Dit omdat hij vindt dat de wrakingsprocedure moet worden veranderd en dat een wrakingsverzoek altijd zou moeten worden behandeld door rechters van een ander gerecht. Het wrakingsmiddel kan echter niet worden ingezet om dit doel te bereiken.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer heeft verzoeker opnieuw een verzoek tot wraking van de wrakingskamer gedaan. Ook dit nieuwe verzoek is door de wrakingskamer buiten behandeling gesteld. Voor het nieuwe wrakingsverzoek zijn door verzoeker geen andere gronden aangevoerd dan de gronden die aan het verzoek van 18 juli 2022 ten grondslag zijn gelegd. Deze beslissing is mondeling tijdens de zitting van 19 juli 2022 gegeven onder verwijzing naar de motivering van de beslissing tot buitenbehandelingstelling van het eerdere wrakingsverzoek, zie hiervoor onder 2.2.

3.Het verzoek tot wraking van de rechter

3.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.C. Stijnen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter) in de zaak met het zaaknummer UTR 22/4461-V. Op de mondelinge behandeling van 31 mei 2022 heeft verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij het gevoel heeft dat de rechter een persoonlijke afkeer van hem heeft en dat de voorkeur van de rechter uitgaat naar de gemeente. Dit baseert verzoeker op een reeks van ervaringen met mr. Stijnen, waarbij hij ervaart dat zij beslissingen in zijn zaken neemt die (juridisch) onjuist en in het nadeel van verzoeker zijn. Hierdoor heeft verzoeker geen vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker zijn vermoeden van vooringenomenheid van de rechter nader toegelicht.
3.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn wrakingsverzoek. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek verwezen naar eerder door deze rechter genomen beslissingen in andere procedures van verzoeker. Verzoeker was het hierbij niet eens met de genomen beslissingen, maar daarvoor is het wrakingsmiddel niet bedoeld. Daarbij behelst het eerder ingediende wrakingsverzoek van eind 2021 grotendeels dezelfde punten als het huidige wrakingsverzoek. Tot slot was al enkele weken voor de zitting van 31 mei 2022 voor verzoeker duidelijk dat de rechter de behandeling van de zaak van verzoeker zou doen. Verzoeker had dan ook al eerder een wrakingsverzoek kunnen indienen, maar heeft hiermee gewacht tot nadat de zitting was begonnen.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In het eerste lid van artikel 8:16 van de Awb is bepaald dat het wrakingverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden op grond waarvan verzoeker meent dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt aan hem bekend zijn geworden.
4.2.
Uit de stukken in het dossier volgt dat aan verzoeker en zijn gemachtigde op 19 april 2022 kenbaar is gemaakt dat de rechter de behandeling van de zaak zou doen. Door de gemachtigde van verzoeker is op 20 april 2022 een bevestiging gestuurd naar de rechtbank. Hieruit leidt de wrakingskamer af dat bij verzoeker en zijn gemachtigde in ieder geval op 20 april 2022 bekend was dat deze rechter de behandeling van de zaak zou doen op 31 mei 2022. De omstandigheid dat mr. Stijnen zijn zaak zou behandelen was dus al ruimschoots vóór de zitting van 31 mei 2022 bekend aan verzoeker. Dit betekent dat verzoeker kort daarna zijn wrakingsverzoek had moeten indienen. Dat heeft hij niet gedaan en hij heeft niet uitgelegd waarom hij tot de zitting van 31 mei 2022 gewacht heeft met het indienen van zijn wrakingsverzoek. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. Gelet hierop zal de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
5.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 22/4461-V moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. H.J. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.