ECLI:NL:RBMNE:2022:3301

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/2493
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor blaashal ten behoeve van tennisbanen

Op 4 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een omgevingsvergunning die op 14 april 2022 was verleend voor het tijdelijk plaatsen van een blaashal ten behoeve van tennisbanen op een perceel in Amersfoort. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesde voor onomkeerbare schade aan de bomen in de directe omgeving door voorbereidende werkzaamheden tijdens de bezwaarprocedure.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De gemachtigde van de vergunninghouder had namelijk toegezegd te wachten met de plaatsing van de blaashal totdat er een beslissing op het bezwaar was genomen. Bovendien was er geen bewijs dat het primaire besluit evident onrechtmatig was, wat een voorwaarde zou zijn om de voorlopige voorziening alsnog te treffen. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 augustus 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2493

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. van Kippersluis).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde belanghebbende]te [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. F. Vlaskamp).

Procesverloop

In het besluit van 14 april 2022 (primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk plaatsen van een blaashal ten behoeve van tennisbanen op het perceel [adres] in [plaats] .
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen. [1]
Beoordeling spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening indien ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. [2]
3. Op 20 juni 2022 heeft de gemachtigde van vergunninghouder de rechtbank geïnformeerd dat besloten is om het besluit op bezwaar van verweerder af te wachten voor wat betreft de plaatsing van de blaashal. Ook is besloten dat de hal niet eerder zal worden geplaatst dan vanaf 17 oktober, mogelijk zelfs 23 of 30 oktober 2022, na het einde van de najaar competitie.
4. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met de brief van 23 juni 2022 aan verzoekster gevraagd om nader te onderbouwen wat haar spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Verzoekster heeft haar spoedeisend belang nader onderbouwd met haar brief van
29 juni 2022. Verzoekster heeft daarin toegelicht dat haar niet duidelijk is wat de planning is wat betreft de voorbereidende werkzaamheden voor het plaatsen van de blaashal. Zij vreest dat er al tijdens de bezwaarprocedure voorbereidingen plaatsvinden die leiden tot onomkeerbare en onherstelbare schade aan de bomen in de directe omgeving.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Vergunninghouder heeft toegezegd te wachten met het plaatsen van de blaashal tot verweerder een beslissing op bezwaar heeft genomen. Gemachtigde van vergunninghouder heeft in reactie op de brief van verzoekster van 29 juni 2022 op 1 augustus 2022 opnieuw bevestigd dat vergunninghouder eerst het besluit op bezwaar van verweerder zal afwachten. Ook heeft zij daarbij bevestigd dat tijdens de behandeling van de bezwaarschriften geen voorbereidende werkzaamheden plaatsvinden.
Evidente onrechtmatigheid
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als nu al blijkt dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in stand zal blijven.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om, ondanks het ontbreken van spoedeisend belang, een voorlopige voorziening te treffen.
9. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.