ECLI:NL:RBMNE:2022:3299

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/533637 / HL ZA 22-29
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatigheden bij de levering van beveiligingsmedewerkers en de gevolgen voor de overeenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee bedrijven over de levering van beveiligingsmedewerkers. [Eiseres sub 1], een beveiligingsbedrijf, heeft beveiligers geleverd aan [gedaagde], die deze medewerkers heeft ingezet voor zijn opdrachtgevers. Na een controle door de politie bleek dat enkele van de geleverde beveiligers niet over de juiste legitimatie beschikten, wat leidde tot een conflict over de betaling van facturen en beschuldigingen van onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van gedeelde verantwoordelijkheid tussen partijen voor de kwalificaties van de beveiligers. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk ontbonden moest worden, omdat de beveiligers niet over de juiste papieren beschikten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de waarde van de werkzaamheden van de beveiligers zonder geldige papieren op 40% van het oorspronkelijke tarief moet worden gesteld. De vorderingen van [eiseres sub 1] tot schadevergoeding en rectificatie zijn afgewezen, omdat niet is vastgesteld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering over de gewerkte uren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/533637 / HL ZA 22-29
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaten mrs. H.J. Hagemans en N. Haneveld te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] voorheen handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.J.A. van Dijk te Almere.
Partijen worden hierna [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 6 januari 2022 betekende dagvaarding met 22 producties,
  • het op 13 januari 2022 betekende herstelexploot van de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 20 producties,
  • de akte van depot namens [gedaagde] van 9 maart 2022 ter deponering van een USB-stick met geluidsfragment.
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie 22 tot en met 25,
  • de akte overlegging producties tevens wijziging van eis namens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] met producties 26 tot en met 29,
  • de akte overlegging producties namens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] met productie 30,
  • de mondelinge behandeling van 1 juli 2022,
  • de spreekaantekeningen namens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] is een bedrijf gespecialiseerd in onder andere het leveren van beveiligingswerkzaamheden. [eiser sub 2] is bestuurder van [eiseres sub 1] .
2.2.
[gedaagde] is bestuurder van [handelsnaam] B.V. (hierna: [handelsnaam] ). [handelsnaam] is een bedrijf gericht op onder andere object- en receptiebeveiliging.
2.3.
Vanaf februari 2021 heeft [eiseres sub 1] beveiligingsmedewerkers aan [gedaagde] geleverd. [gedaagde] heeft deze beveiligingsmedewerkers ingezet voor zijn opdrachtgevers.
2.4.
Op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wbpr) en de daarbij behorende Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Rbpr) heeft een beveiligingsmedewerker verplicht een legitimatiebewijs nodig dat is afgegeven door de korpschef (artikel 7 en 9 Wbpr en artikel 13 Rbpr). Dit legitimatiebewijs wordt in de beveiligingsbranche de ‘grijze pas’ genoemd. De beveiligingsorganisatie aan welke een vergunning is verleend, draagt er zorg voor dat de personen die belast zijn met beveiligingswerkzaamheden bij de uitvoering van hun werkzaamheden een grijze pas bij zich dragen (artikel 9 lid 8 Wbpr).
2.5.
Voor de werkzaamheden van de door [eiseres sub 1] geleverde beveiligers heeft [gedaagde] tot en met week 18 van 2021 € 82.241,56 betaald.
2.6.
[eiseres sub 1] heeft voor de werkzaamheden in week 19, 20, 21 en 22 van 2021 vier facturen verstuurd van in totaal € 31.490,00. [gedaagde] heeft deze facturen niet betaald met als reden dat er ongediplomeerde medewerkers, met onjuiste legitimatiebewijzen, zijn geleverd. Dit zou aan het licht zijn gekomen na een controle van de politie eind mei 2021.
2.7.
Op 24 juni 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser sub 2] een e-mail toegestuurd, waarin onder andere staat:
‘Gaande deze weg informeer ik u over de afhandeling van de kwestie rond het niet conform leveren van personeel.
Tijdens een interne Audit op een van onze locaties is gebleken dat een van uw medewerkers dhr. [naam 1] aan het werk was hij was in het bezit van een Grijze pas op naam van [onderneming 1] met pas nummer [nummer] echter na controle blijkt dat dit zelfde nummer op de pas staat van dhr. [naam 1] maar dan op een pas op naam van [onderneming 2] , dit is onmogelijk via een legale manier er is dan ook maar een conclusie te nemen deze pas is vals, en de dhr. [naam 1] die u bij ons te werk heeft gesteld is niet de werknemer die u zegt te hebben geleverd.
Het is dus naast het feit van het overtreden van alle regels die door de korpschef gesteld zijn ook een strafbaar feit gepleegd te zeggen identiteit fraude,
(…)
Van de dhr. [naam 2] zijn wij in het bezit van een Valse pas ook op naam van [onderneming 1] .
Ook heeft u de namen van de mensen gebruikt en ons informatie gegeven dat zij een Grijze pas hebben terwijl de personen zelf niet gewerkt hebben.
Dit deed u door op u roosters alleen de voornamen te vermelden.’
2.8.
Op 31 augustus 2021 heeft [gedaagde] een e-mail toegestuurd aan de korpschef, waarin onder andere staat:
‘(…) wij hebben [eiseres sub 1] BV in gehuurd voor het leveren van beveiligers. Hun gingen als volg te werk. Wij kregen het ID bewijs en eventuele pas foto voor de pas aanvraag en ook een grijze pas (van een ander bedrijf). Met deze gegevens gingen wij de pas aan vraag doen. Op het moment dat wij de benodigde handtekening nodig hadden werd er opeens moeilijk gedaan. Ik heb hierop de eigenaar gebeld deze verbleef toen ivm privé omstandigheden in het buiteland, zodra hij terug was zou hij dit in orde maken, zijn redenering was de mensen hebben een pas.
Echter heeft toen een van zijn (ex)werknemer zich bij mij gemeld met de informatie dat hij zelf geen diploma heeft maar hij werkt op de pas van de collega met diploma met alle gegevens van die collega met alleen de foto van de getuige. (…)
Hij heeft toen vast gesteld dat er 1 persoon op locatie stond met een valse pas hij stond onder een naam bij ons bekend zelfde geboortedatum maar de 2 passen hebben ook het zelfde pas nummer maar wel 2 verschillende foto’s en 2 verschillende bedrijven. (…).
(…) wij zijn opgelicht maar ik weet zeker dat er veel meer collega’s zijn dit deze partij kennen waar ze het op deze manier doen. Want de passen die hun gebruiken zijn van uitstekende kwaliteit getuigen geeft ook aan diverse controles te hebben gehad maar nooit is het opgevallen ik wil me meldplicht hebben gedaan ook om te waarschuwen zodat dit niet door kan gaan’.
(…) hij maakt zich ook schuldig aan BV Fraude belasting ontduiking, na wat rond vraag hebben we meer verhalen gehoord ook van anderen sectoren’.
2.9.
[eiseres sub 1] heeft op 23 december 2021 conservatoir beslag gelegd op het onverdeeld aandeel in een onroerende zaak en op de bankrekening van [gedaagde] .
2.10.
Op 10 maart 2022 heeft de Justitiële uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening aan [eiser sub 2] laten weten dat zijn aanvraag van 3 januari 2022, voor het verkrijgen van een vergunning voor het in stand houden van een beveiligingsorganisatie en toestemming om het bedrijf te leiden, wordt afgewezen:

De korpschef adviseert mij de vergunning en toestemming te weigeren. Uit het advies van de korpschef blijkt dat er een serieuze verdenking tegen u bestaat met betrekking tot het plegen van een strafbaar feit. Het betreft identiteitsfraude/overige horizontale fraude (…). Er loopt een strafrechtelijk onderzoek tegen u. Ook zijn er twee aangiftes tegen u gedaan (…). Gelet op de serieuze verdenking die tegen u bestaat en het negatieve advies van de korpschef ben ik van mening dat u niet voldoende betrouwbaar of geschikt bent om als leidinggevende werkzaamheden te verrichten voor een beveiligingsorganisatie (…). Gelet op het feit dat u als eigenaar en bestuurder van de vennootschap wordt beschouwd als beleidsbepaler, ben ik tevens van plan om aan [onderneming 3] B.V. (…) geen vergunning te verlenen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres sub 1] vordert - na vermeerdering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door beschuldigingen te uiten in het openbaar, terwijl hij weet of had moeten weten dat die beschuldigingen niet waar zijn, en dat [gedaagde] om die reden gehouden is de schade die [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben geleden en nog zullen lijden te vergoeden, onder verwijzing naar de schadestaatprocedure, met veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van € 40.000,00 aan schadevergoeding bij wijze van voorschot op de schadestaatprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontstaan van de schade.
II. [gedaagde] te gebieden om binnen één dag na betekening van het vonnis zijn standpunt te rectificeren, zoals in punt 48 van de dagvaarding omschreven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van
€ 50.000,00.
III. [gedaagde] te verbieden om voor de duur van twee jaar onder eigen naam, een andere naam, anoniem of via anderen berichten te publiceren en/of derden actief te benaderen of berichten op internet te plaatsen, via tekst in het algemeen en/of foto’s, video’s, geluidsfragmenten, podcast of op welke wijze dan ook te verspreiden of berichten van anderen verder te verspreiden via sociale media, waarin [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] worden beschuldigd van identiteitsfraude en/of ander wanbeleid, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding en € 500,00 per (deel van de) dag dat de overtreding voortduurt.
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
a. € 31.490,00 te vermeerderen met wettelijke (handels)rente, vanaf 29 mei 2021, tot aan de dag van algehele betaling, te voldoen binnen 14 dagen na het vonnis,
b. € 1.688,00 voor het gelegde conservatoir beslag,
c. € 1.318,78 voor de buitengerechtelijke kosten,
d. de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis. De nakosten worden begroot op € 157,00 zonder betekening en € 239,00 met betekening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert dat de vorderingen afgewezen moeten worden, met hoofdelijke veroordeling van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in de proceskosten. Verder vraagt [gedaagde] (primair) dat de rechtbank de tussen partijen gesloten overeenkomst ontbindt, en dat (subsidiair) de rechtbank de tussen partijen gesloten overeenkomst partieel ontbindt, waarbij de ontbinding de uren treft die gewerkt zijn door [eiser sub 2] , [naam 2] , [naam 1] en [naam 3] . Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] toegelicht dat het voorgaande onder ‘primair’ en ‘subsidiair’ bij de vorderingen in reconventie hoort en abusievelijk als conclusie in conventie is genoemd.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiseres sub 1] wordt veroordeeld tot het betalen van een bedrag van
€ 49.344,94 of een bedrag dat volgens de rechtbank beantwoordt aan de geleverde prestatie,
II. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] voeren verweer en concluderen dat de vorderingen in reconventie afgewezen moeten worden, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooraf wordt opgemerkt dat dit vonnis een tussenvonnis zal zijn. Dat komt omdat nog niet alle informatie compleet is om over alle vorderingen een beslissing te nemen.
4.2.
Partijen verschillen - kort samengevat - van mening over twee vragen. De eerste vraag is of [eiseres sub 1] medewerkers heeft geleverd conform de afspraken tussen partijen en zo niet, welke financiële gevolgen dat heeft. De tweede vraag is of [gedaagde] mededelingen heeft gedaan over [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] die een rectificatie en schadevergoeding rechtvaardigen. Uit deze geschilpunten vloeien alle vorderingen in conventie en reconventie voort, zodat deze hierna gezamenlijk worden behandeld. Daarna wordt geoordeeld wat dit concreet betekent voor de vorderingen over en weer.
De overeenkomst tussen partijen
4.3.
De schriftelijke overeenkomst die [gedaagde] heeft ingebracht, is niet door [eiseres sub 1] ondertekend, zodat - gelet op de betwisting van [eiseres sub 1] - deze overeenkomst niet het uitgangspunt is. Partijen hebben dus een overeenkomst met elkaar gesloten die niet (duidelijk) op schrift is gesteld. Partijen zijn het in zoverre met elkaar eens dat [eiseres sub 1] beveiligingsmedewerkers zou leveren aan [gedaagde] . Partijen zijn het niet met elkaar eens over (a) de kwalificaties die de beveiligingsmedewerkers zouden hebben, (b) de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de grijze pas en het checken van de kwalificaties van deze medewerkers en (c) de vraag of de overeenkomst ontbonden is voorafgaand aan deze procedure of in deze procedure ontbonden kan worden. De vervolgvraag is of (d) partijen aanspraak kunnen maken op betaling van openstaande facturen of terugbetaling van al betaalde bedragen.
Ad a. de kwalificaties van de beveiligingsmedewerkers
4.4.
Tussen partijen zijn geen concrete afspraken gemaakt over de kwalificaties van de medewerkers die door [eiseres sub 1] aan [gedaagde] werden geleverd. Uit de volgende omstandigheden blijkt echter dat beide partijen er van uit gingen of moesten gaan dat de medewerkers de kwalificaties van een beveiligingsmedewerker - voor wie een grijze pas kon worden aangevraagd - hadden:
  • Partijen waren het erover eens dat een grijze pas moest worden aangevraagd voor de medewerkers die werden ingezet.
  • In de dagvaarding spreekt [eiseres sub 1] zelf van beveiligers die ‘het object beveiligen’ en voor wie een grijze pas moest worden aangevraagd.
- Uit de afspraken blijkt niet dat er ook service medewerkers zonder diploma ingezet konden worden bij [gedaagde] . Dit heeft [eiseres sub 1] voor het eerst, zonder gemotiveerde onderbouwing, op de mondelinge behandeling naar voren gebracht en [gedaagde] weerspreekt dat.
Ad b. de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de grijze pas en de kwalificaties van de medewerkers
4.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag bij wie de verantwoordelijkheid lag voor het aanvragen van de grijze pas en daarmee het checken van de kwalificaties van de medewerkers. [gedaagde] erkent zijn verantwoordelijkheid, maar legt de verantwoordelijkheid ook deels bij [eiseres sub 1] voor het aanleveren van de juiste medewerkers en gegevens. [eiseres sub 1] vindt dat uitsluitend [gedaagde] verantwoordelijk was omdat [gedaagde] de grijze pas zou aanvragen.
4.6.
De rechtbank oordeelt dat partijen een gedeelde verantwoordelijkheid hadden ervoor te zorgen dat de beveiligers over de juiste kwalificaties beschikten. [gedaagde] zou weliswaar de grijze pas aanvragen, maar ad hoc of tijdelijke klussen werden ook wel uitgevoerd met grijze passen die via [eiseres sub 1] werden aangeleverd. [eiseres sub 1] stuurde verder de documenten door die zij al in bezit had van de betreffende personen. Uit de Wbpr en Rbpr volgt bovendien dat de beveiligingsorganisatie zorgt dat de personen die belast zijn met de beveiligingswerkzaamheden een grijze pas bij zich dragen. In dit geval zijn zowel [gedaagde] als [eiseres sub 1] een beveiligingsorganisatie en daarmee zijn zij beiden verantwoordelijk, nu dit volgt uit de wet en zij daarover onderling geen duidelijke andere afspraken hebben gemaakt.
Ad c. de ontbinding van de overeenkomst
4.7.
[gedaagde] stelt dat hij de overeenkomst met [eiseres sub 1] per brief van
13 mei 2021 heeft beëindigd of ontbonden. Het is echter niet gebleken dat deze brief is verstuurd. De datum bovenaan de brief is 13 mei 2021, terwijl in de brief staat dat de overeenkomst wordt beëindigd naar aanleiding van de bevindingen op 28 mei 2021. Volgens [gedaagde] zijn de data per ongeluk onjuist en heeft hij de brief daadwerkelijk per e-mail verstuurd, maar die e-mail heeft hij niet laten zien in deze procedure. Dat [gedaagde] de inbox van zijn e-mail niet meer kan openen, komt voor zijn risico. Gelet op deze omstandigheden, in combinatie met de stelling van [eiseres sub 1] dat zij de brief niet heeft ontvangen, is niet voldoende onderbouwd gesteld dat de brief daadwerkelijk is verzonden. De overeenkomst is daarom
nietper brief van 13 mei 2021 ontbonden.
4.8.
Ontbinding van de overeenkomst kan in deze procedure alsnog worden uitgesproken (artikel 6:267 lid 2 BW). De rechtbank komt tot de conclusie - anders dan [eiseres sub 1] betoogt - dat een partiële ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is, waar het gaat om de uren die door de heren [naam 1] (hierna: [naam 1] ), [naam 3] (of [naam 4] , zoals hierna steeds moet worden begrepen wanneer ‘ [naam 3] ’ wordt genoemd) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) zijn gewerkt. Uit de volgende omstandigheden blijkt dat zij niet over juiste papieren beschikten:
Uit productie 10 en 11 bij de conclusie van antwoord blijkt dat er twee passen zijn op naam van [naam 1] . De passen hebben hetzelfde pasnummer, maar de pasfoto verschilt en op de grijze pas bijgevoegd als productie 11 is geen vergunningnummer achter ‘ ND2 ’ genoemd. Laatstgenoemde pas is dan ook geen geldige pas.
Bij onderzoek eind mei 2021 is aan het licht is gekomen dat [naam 1] met een vervalste grijze pas aan het werk was.
Er zijn vragen gerezen bij de papieren van [naam 2] . Op de grijze pas die is bijgevoegd als productie 14 bij de conclusie van antwoord staat geen vergunningnummer achter ‘ ND2 ’. Deze pas lijkt dus niet te kloppen. Deze pas is door [eiseres sub 1] toegestuurd aan [gedaagde] met de mededeling dat deze persoon werkzaamheden voor [gedaagde] kon verrichten (punt 8 conclusie van antwoord in reconventie in combinatie met productie 7.9 bij de dagvaarding).
Uit de producties 6 en 7 bij de conclusie van antwoord blijkt dat er twee passen zijn met daarop de naam ‘ [naam 3] ’. Het pasnummer en de pasfoto verschillen vervolgens. Ook staat op de pas bijgevoegd bij productie 7 geen vergunningnummer achter ‘ ND2 ’.
Uit de producties 7 en 8 bij de conclusie van antwoord blijkt dat hetzelfde pasnummer en dezelfde pasfoto zijn gebruikt op passen die op naam staan van zowel ‘ [naam 3] ’ als ‘ [naam 4] ’.
4.9.
Met het voorgaande staat vast dat er sprake is van onregelmatigheden in de legitimatie van de personen die [eiseres sub 1] heeft geleverd aan [gedaagde] . De omvang van deze onregelmatigheden zal in het strafrechtelijk onderzoek vast moeten komen te staan. Bij deze stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat [eiseres sub 1] bewust onjuiste informatie heeft verstrekt of bewust beveiligers heeft ingezet die niet de juiste papieren hadden.
4.10.
Los van de vraag of [eiseres sub 1] betrokken was bij het opstellen van de onjuiste documenten, is het echter (ook) de verantwoordelijkheid van [eiseres sub 1] dat de personen die hij bij [gedaagde] aandraagt over de juiste gegevens beschikken. Hiervoor is onder punt a. en b. overwogen dat [gedaagde] mocht verwachten dat [eiseres sub 1] beveiligers met de juiste kwalificaties leverde. Nu dit voor de heren die hebben gewerkt onder de naam [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] niet het geval was, is een partiële ontbinding van de overeenkomst voor deze uren op zijn plaats. Dat de werkzaamheden naar tevredenheid zijn uitgevoerd, doet hier niet aan af. Juist in de beveiligingsbranche is het van groot belang dat de beveiligingsmedewerkers de juiste diploma’s hebben en dat zij geen valse identiteitsgegevens gebruiken. De stelling dat [naam 1] (wiens naam achteraf onjuist blijkt te zijn) beveiligingsmedewerkers heeft doorgestuurd aan [gedaagde] vanaf 16 tot en met 26 mei 2021 - toen [eiser sub 2] in het buitenland was - kan [eiseres sub 1] niet baten. De verantwoordelijkheid van deze correspondentie rust bij [eiseres sub 1] .
4.11.
Voor zover [gedaagde] ook heeft betoogd dat andere medewerkers dan de heren [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] over geen of onjuiste papieren beschikten, is dat niet gebleken.
Ad d. de betaling van de facturen
4.12.
De partiële ontbinding van de overeenkomst betekent dat de betaalde bedragen voor de uren van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] gedeeltelijk terugbetaald moeten worden (artikel 6:271 en 6:272 BW) door [eiseres sub 1] . Ook betekent dit dat deze uren in de nog openstaande facturen niet geheel betaald hoeven te worden door [gedaagde] .
4.13.
In reconventie heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de werkzaamheden van de beveiligers zonder geldige papieren 40% (van het oorspronkelijke tarief) is. De rechtbank zal dit standpunt volgen, mede gelet op de gedeelde verantwoordelijkheid van partijen om ervoor te zorgen dat de medewerkers over de juiste papieren beschikken. De uren van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] moeten daarom gewaardeerd worden op 40% van het oorspronkelijk in rekening gebrachte tarief. De uren van de overige medewerkers moet [gedaagde] wel volledig betalen.
Het vermeende onrechtmatig handelen van [gedaagde]
4.14.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vinden dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld toen hij op 31 augustus 2021 de hiervoor in 2.8 geciteerde melding aan de korpschef deed. Op de mondelinge behandeling hebben zij toegelicht dat specifieker de volgende passages uit de melding onrechtmatig zijn:
‘(…) hij maakt zich ook schuldig aan BV Fraude belasting ontduiking, na wat rond vraag hebben we meer verhalen gehoord ook van anderen sectoren’.
‘(…) wij zijn opgelicht maar ik weet zeker dat er veel meer collega’s zijn dit deze partij kennen waar ze het op deze manier doen.
Want de passen die hun gebruiken zijn van uitstekende kwaliteit getuigen geeft ook aan diverse controles te hebben gehad maar nooit is het opgevallen ik wil me meldplicht hebben gedaan ook om te waarschuwen zodat dit niet door kan gaan’.
4.15.
De stelplicht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, ligt bij [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Aan die stelplicht hebben zij niet voldaan. Dat komt mede omdat bij deze stand van zaken (in het strafrechtelijk onderzoek) niet is vast te stellen dat de mededelingen onjuist zijn. Hiervoor is bovendien gebleken dat enkele medewerkers die [eiseres sub 1] - en daarmee ook [eiser sub 2] als bestuurder - aan [gedaagde] heeft doorgeleid, over onjuiste papieren beschikten. De mededeling die [gedaagde] aan de korpschef heeft gedaan is daarmee in ieder geval deels juist. Ook in het geval de mededeling aan de korpschef niet volledig zou kloppen, zijn de uitspraken niet dusdanig dat van laster sprake is. Bij de conclusie dat de mededeling van [gedaagde] niet onrechtmatig is, weegt mee dat deze is gedaan aan de politie - die vervolgens een bewuste keuze kan maken over het al dan niet instellen van onderzoek - en niet in het openbaar.
De gevolgen voor de vorderingen
Hierna wordt uitgelegd wat de voorgaande overwegingen concreet betekenen voor de vorderingen in conventie en reconventie.
in conventie
De verklaring voor recht en vordering tot (voorschot op) schadevergoeding vanwege onrechtmatig handelen, de rectificatie en het verbod tot het verspreiden van verwijten in de toekomst
4.16.
De vorderingen onder I tot en met III van [eiseres sub 1] worden afgewezen, omdat niet wordt geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben geen andere grondslag aangevoerd op basis waarvan de gevorderde rectificatie en het verbod tot het doen van mededelingen in de toekomst kunnen worden toegewezen.
De betaling van de factuur van € 31.490,00 te vermeerderen met wettelijke handelsrente
4.17.
[gedaagde] heeft zich terecht beroepen op (partiële) ontbinding van de overeenkomst tussen partijen. Hiervoor is overwogen dat dat ertoe leidt dat 40% van het oorspronkelijke tarief voor de uren van [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] betaald moet worden. Dat betekent in conventie dat wellicht niet het volledige bedrag aan openstaande facturen betaald hoeft te worden. [gedaagde] heeft niet gespecificeerd welke uren op de openstaande facturen zijn gewerkt door [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] . Daarom krijgt [gedaagde] alsnog de mogelijkheid dit met bewijsstukken toe te lichten, zoals hierna in de beslissing zal worden vermeld. Daarop mag [eiseres sub 1] vervolgens reageren. Daarna zal naar verwachting een eindbeslissing volgen.
4.18.
Tegen de gevorderde wettelijke handelsrente is geen specifiek verweer gevoerd door [gedaagde] , zodat deze kan worden toegewezen. [eiseres sub 1] heeft gesteld dat [gedaagde] op 29 mei 2021 heeft gezegd dat hij niet zal betalen. Dat blijkt echter niet uit de stukken waarnaar [eiseres sub 1] ter onderbouwing verwijst. De wettelijke handelsrente zal daarom verschuldigd zijn vanaf de vervaldatum van de facturen.
De overige kosten
4.19.
[eiseres sub 1] heeft verder een vergoeding gevraagd voor het gelegde conservatoir beslag en de buitengerechtelijke kosten. De beslissing over deze vergoedingen is afhankelijk van de bedragen die over en weer verschuldigd zijn en wordt daarom aangehouden tot het eindvonnis.
in reconventieOntbinding overeenkomst
4.20.
De overeenkomst tussen partijen wordt partieel ontbonden. De ontbinding treft de uren die gewerkt zijn door [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] .
De vordering tot betaling van € 49.344,944.21. Ten aanzien van de betaalde bedragen wordt [gedaagde] in de gelegenheid gesteld te bewijzen welke uren er gewerkt zijn door [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] . Voor deze uren is [gedaagde] 40% van het oorspronkelijke tarief verschuldigd, zodat [eiseres sub 1] de overige 60% terug moet betalen.
in conventie en in reconventie
4.22.
De beslissing over de proces- en nakosten wordt aangehouden tot het eindvonnis.
Ten slotte
4.23.
In het voorgaande heeft de rechtbank aangegeven hoe het vervolg van de procedure eruit ziet en wat partijen moeten aanleveren. De rechtbank geeft partijen in overweging om op basis van deze instructies - en de reeds genomen beslissingen - nog een keer met elkaar in overleg te gaan, om te zien of zij alsnog tot een minnelijke regeling kunnen komen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt [gedaagde] op te bewijzen welke uren op de al betaalde én openstaande facturen zijn gewerkt door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (of [naam 4] ), waarbij [gedaagde] een duidelijke splitsing moet maken tussen de uren die gaan over de al betaalde facturen (de conventionele vordering) en over de openstaande facturen (de reconventionele vordering). [gedaagde] moet daarbij de uren buiten beschouwing laten die eventueel door de ‘echte’ [naam 1] en [naam 3] zijn gewerkt met de juiste grijze pas,
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
28 september 2022om [gedaagde] bij akte in de gelegenheid te stellen het bewijs genoemd onder punt 5.1 te leveren,
5.3.
bepaalt dat [eiseres sub 1] na het indienen van de akte door [gedaagde]
vier wekende tijd krijgt daarop te reageren,
5.4.
bepaalt dat partijen in hun akten in moeten gaan op de financiële uitkomst, rekening houdend met het in dit vonnis gegeven oordeel dat de uren van [naam 1] , [naam 3] (of [naam 4] ) en [naam 2] op een waarde van 40 % van het oorspronkelijk gehanteerde tarief wordt gesteld,
5.5.
bepaalt dat de akten van beide partijen beperkt moeten blijven tot de hiervoor onder punt 5 genoemde onderwerpen en dat andere informatie bij de beslissing buiten beschouwing zal worden gelaten,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022. [2]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld punt 7 en punt 12 van de dagvaarding.
2.type: