ECLI:NL:RBMNE:2022:3298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
C/16/536207 / HL ZA 22-75
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van koopprijs van Audi R8 na ontbinding van de koopovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, na de terugbrenging van een Audi R8 aan gedaagde, gevorderd dat gedaagde het betaalde bedrag van € 50.000,00 terugbetaalt. Gedaagde heeft de auto op 24 februari 2021 teruggekregen en eiser heeft sindsdien geen verdere betalingen ontvangen. Eiser vordert nu € 30.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat eiser niet ontvankelijk moet worden verklaard. In reconventie vordert gedaagde een bedrag van € 106.971,00, vermeerderd met rente en proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde het bedrag van € 30.000,00 aan eiser moet terugbetalen, omdat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over een lagere terugbetaling. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de dag van dagvaarden. De vordering van eiser voor buitengerechtelijke kosten is afgewezen, omdat er geen bewijs is dat gedaagde in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde. De vorderingen van gedaagde in reconventie zijn afgewezen, behalve de mogelijkheid om bewijs te leveren van gemaakte kosten voor verzekeringspremies en belasting van de auto. De rechtbank heeft partijen aangemoedigd om minnelijk overleg te plegen om verdere kosten en tijd te besparen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/536207 / HL ZA 22-75
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Jonk te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.A.S. van Spanje te Bussum.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 8 maart 2022 betekende dagvaarding met 9 producties,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 5 producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 10 tot en met 14,
  • een video met geluidsfragmenten met een enkele transcriptie namens [eiser] ,
  • de aanvullende producties 6 en 7 namens [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling van 14 juli 2022,
  • de spreekaantekeningen namens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in op 1 september 2020 van [gedaagde] een Audi R8 gekocht voor
€ 100.000,00. [eiser] heeft een bedrag van € 50.000,00 voldaan. Het resterende bedrag zou later worden betaald.
2.2.
Op 24 februari 2021 heeft [eiser] de auto naar [gedaagde] teruggebracht.
2.3.
Op 2 april 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] een Whatsapp-bericht toegestuurd waarin staat:

Bro waarom reageer je niet waarom doe je zo vijandelijk denk niet slecht over ons relatie heb nooit tegen je en me broer komt dinsdag dn geef ik je die 10’.
[eiser] heeft daarop dezelfde dag gereageerd:

[gedaagde (voornaam)] van mij kant is niks aan de hand. Ik heb je al eerder gezegd dat ik geen zin meer heb dat dingen worden verdraaid en zo kan ik nooit mijn rust pakke. Zorg gewoon dat je afspraken nakomt en dat ik mijn geld heb. Daarna kunnen we kijken hoe onze vriendschap evt op beste manier verder kan gaan’.
Op 15 april 2021 stuurt [eiser] vervolgens:

[gedaagde (voornaam)] goedemorgen, je zei dat je € 10.000 van de 50.000 alvast betalen vorige week dinsdag wat je mij stuurde als je broer terugkwam. We zijn nu 13 dagen verder. Ik hoor niks van je en ik krijg ook geen app van je als er iets is tussengekomen. Wat is nu je plan?
2.4.
Op 9 december 2021 en op 13 december 2021 stuurt [eiser] aan de [onderneming] , de onderneming van [gedaagde] , twee facturen van € 10.000,00 genaamd ‘kwitantie’ toe met de omschrijving ‘
vordering [gedaagde]’ en de toelichting ‘
betreft een deelbetaling van een privé vordering van € 50.000,-. Elke week conform afspraak tenminste € 10.000,- per bank te voldoen’.
2.5.
Op 10 december 2021 en 17 december 2021 heeft de [onderneming] een bedrag van totaal € 20.000,00 betaald aan [eiser] . De betaling van 10 december 2021 heeft de omschrijving ‘
vordering [gedaagde] (deels betaling vordering 50K)’. Bij de betaling van 17 december 2021 staat geen omschrijving.
2.6.
Op 20 december 2021 schrijft [eiser] aan [gedaagde] :
‘Beste [gedaagde] ,
Afgelopen vrijdag heb ik gesproken met [A](de rechtbank voegt toe: de broer van [gedaagde] )
over de betaling van de laatste € 30.000,00. Wij hebben samen eerder afgesproken over de betaling van € 10.000,00 elk week van de aflossing van de privé vordering. Alleen de [A] heeft gebeld op vrijdag 17-12-2021 dat dit niet echter na kan worden gekomen i.v.m. met redenen.
Hierbij zijn wij samen overeengekomen dat dit bedrag € 30.000,00 voor 25-01-2022 ineens dient te worden voldaan op mijn rekening. Graag wil ik hierbij in deze bevestiging aangeven dat mijn bevestigingsbrief geldt als ingebrekestelling, en om deze reden voor het treffen van rechtsmaatregelen geen nadere begunstigingstermijn worden verleend. Bij het uitblijven van de betaling zal ik mijn advocaat opdracht geven om rechtsmaatregelen te treffen. Zonder dat ik u hiervan nader bericht.’
Daarop reageert de zus van [gedaagde] :
Ik heb dat ook doorgekregen komt hellemaal in orde.’
2.7.
Daarna heeft [eiser] op 26 januari 2022 per Whats-app via de broer van [gedaagde] nogmaals om betaling gevraagd. [gedaagde] heeft niet betaald.
3. Het geschil
In conventie
3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot het betalen van:
€ 30.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van ontbinding van de koopovereenkomst van de Audi R8 (24 februari 2020) althans vanaf de dag van dagvaarden tot de dag van betaling,
€ 1.075,00 aan buitengerechtelijke kosten,
de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente als deze kosten niet binnen veertien dagen zijn betaald.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen althans dat de vorderingen afgewezen moeten worden, met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten van de procedure.
In reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert dat [eiser] wordt veroordeeld bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot het betalen van:
€ 106.971,00 te vermeerderen met wettelijke (handels)rente over de hoofdsom vanaf 8 maart 2022 (de dag van dagvaarden) althans vanaf de dag van het indienen van de conclusie van antwoord (rolzitting 22 juni 2022) tot de dag van betalen,
de proces- en nakosten.
3.4.
[eiser] voert verweer en concludeert dat [gedaagde] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen of dat de vorderingen afgewezen moeten worden, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten van de procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
[eiser] vordert allereerst dat [gedaagde] € 30.000,00 aan hem terugbetaalt. Deze vordering zal worden toegewezen. Hierna wordt dit oordeel uitgelegd.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] heeft gevraagd de auto terug te geven en dat [eiser] dat heeft gedaan. Partijen verschillen van mening over de vraag of het bedrag van
€ 50.000,00 helemaal (of slechts een deel daarvan) moet worden terugbetaald aan [eiser] .
4.3.
Partijen hebben - over de koop en teruggave van de auto - geen duidelijke schriftelijke afspraken met elkaar gemaakt. De rechtbank overweegt dat het teruggeven van de auto ook meebrengt dat het al betaalde geld moet worden terugbetaald, tenzij partijen andere afspraken hebben gemaakt. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt niet dat minder dan € 50.000,00 zou worden terugbetaald. Uit de volgende omstandigheden, mede in onderlinge samenhang, blijkt juist dat partijen een overeenkomst hebben gesloten waarin [gedaagde] zich heeft verplicht het door [eiser] al betaalde bedrag van € 50.000,00 terug te betalen:
[gedaagde] zegt telefonisch tegen [eiser] ‘zet m’n sleutel in de auto, ik geef je geld terug’. [gedaagde] bevestigt daarmee dat hij het geld zou terugbetalen en maakt geen voorbehoud bij de hoogte van het bedrag.
Op 2 april 2021 schrijft [gedaagde] aan [eiser] dat zijn broer dinsdag komt en hij [gedaagde] dan ‘die 10’ geeft. Dit bevestigt de betalingsregeling zoals [eiser] deze heeft gesteld, namelijk dat [gedaagde] het bedrag van € 50.000,00 in delen van € 10.000,00 zou terugbetalen.
Op 15 april 2021 vraagt [eiser] [gedaagde] wat het plan is, omdat [eiser] de toegezegde
€ 10.000,00 van de € 50.000,00 nog niet heeft ontvangen. Daarop reageert [gedaagde] niet dat dit niet de afspraak is.
Daarentegen zegt [gedaagde] in een voicebericht vervolgens wel: ‘ik ga wat regelen, komt goed, maak je niet druk’ en ‘heb het niet kunnen redden vandaag maar aankomende week sturen ze wat geld voor die jacht, die heb ik verkocht, dan kan ik je wat geld aflossen’.
Op 10 en 17 december 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] € 10.000,00 betaald.
Bij de betaling van 10 december 2021 staat de omschrijving ‘deels betaling vordering 50K’.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij voorafgaand aan de betalingen van € 10.000,00 een ‘kwitantie’ heeft toegestuurd waarop staat dat het gaat om een deelbetaling van een vordering van € 50.000,00 met de omschrijving: ‘elke week conform afspraak tenminste € 10.000 per bank te voldoen’. Tegen dit totaalbedrag en de omschrijving heeft [gedaagde] niet geprotesteerd.
In de door [gedaagde] overgelegde aangifte verklaart [gedaagde] dat [eiser] bij hem langs is geweest en dat [eiser] heeft gevraagd € 50.000,00 te betalen. [gedaagde] verklaart vervolgens dat hij [eiser] heeft gevraagd het bedrag in termijnen te betalen, waarmee [eiser] akkoord was. Daarna heeft [gedaagde] zijn zus opdracht gegeven € 10.000,00 over te maken, zo staat in de aangifte.
Op de brief van 20 december 2021 - waarin [eiser] aan [gedaagde] vraagt het resterende bedrag van € 30.000,00 te betalen - reageert de zus van [gedaagde] dat dat helemaal in orde komt.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] al € 20.000,00 (van de € 50.000,00) heeft terugbetaald, zodat [gedaagde] het nog resterende bedrag van € 30.000,00 moet terugbetalen. Dat partijen het niet eens zijn over de kwalificatie van hun afspraken, namelijk of er eerst is ontbonden of dat de auto is ‘teruggekocht’ door [gedaagde] , maakt voor deze conclusie niet uit.
4.5.
De stellingen van [gedaagde] veranderen deze conclusie verder niet. Zo stelt [gedaagde] allereerst dat de telefoongesprekken maar deels zijn overgelegd en uit hun context zijn gehaald, maar [gedaagde] legt niet uit in welke context de telefoongesprekken dan wel geplaatst moeten worden. Ten tweede slaagt de stelling dat (de afspraken over) de betalingen zijn gedaan onder bedreiging of dwang niet. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van dat standpunt naar de aangifte die hij heeft gedaan en de verklaringen van zijn broer en zus. De drempel om te spreken van bedreiging en dwang is juridisch gezien hoog. De aangifte en verklaringen zijn onvoldoende om te oordelen dat hiervan sprake is. De situatie zoals omschreven in de aangifte wordt door [eiser] betwist en deze heeft niet geleid tot strafrechtelijke sancties, de zaak is geseponeerd. Verder stroken de verklaringen van de broer en zus van [gedaagde] niet met de eigen verklaringen van [gedaagde] . Zo verklaren de broer en zus van [gedaagde] dat [gedaagde] niet bereikbaar was en dat zij onder druk van drie mannen, die door [eiser] naar het bedrijf zouden zijn gestuurd, geld hebben overgemaakt. Dit terwijl [gedaagde] in de aangifte en conclusie van antwoord tevens eis in reconventie onder punt 12 stelt dat hij zijn zus opdracht heeft gegeven € 10.000,00 over te maken nadat [eiser] met een ander persoon bij [gedaagde] zou zijn langsgekomen. Los van het voorgaande koppelt [gedaagde] geen duidelijk rechtsgevolg aan de gestelde bedreiging en dwang. Ten derde hebben partijen op de mondelinge behandeling erkend dat zij niet op goede voet met elkaar stonden en de communicatie via familieleden van [gedaagde] verliep. [eiser] heeft er daarom terecht op mogen vertrouwen dat de broer en zus van [gedaagde] hem rechtsgeldig vertegenwoordigden. Die conclusie wordt bevestigd doordat [gedaagde] via Whatsapp op 2 april 2021 schrijft dat zijn broer dinsdag komt en dat [eiser] dan ‘die 10’ krijgt en [gedaagde] in zijn aangifte en onder punt 12 van zijn conclusie van antwoord tevens eis in reconventie verklaart dat hij zijn zus opdracht gaf het geld over te maken. Ten slotte heeft [gedaagde] gesteld dat een gebruiksvergoeding, schadevergoeding en vergoeding vanwege waardevermindering op het bedrag van
€ 50.000,00 in mindering moeten worden gebracht. Die vorderingen worden hierna in reconventie besproken en zullen in geval van (gedeeltelijke) toewijzing bij eindvonnis ook een verplichting tot betaling door [eiser] aan [gedaagde] doen ontstaan.
Wettelijke rente
4.6.
[eiser] vordert verder de wettelijke rente over het bedrag van € 30.000,00 vanaf de dag van ontbinding op 24 februari 2022 of vanaf de dag van dagvaarden. [gedaagde] betwist dat de koopovereenkomst is ontbonden. [eiser] heeft verwezen naar productie 1 bij de dagvaarding, maar daaruit blijkt niet dat de koopovereenkomst op 24 februari 2022 is ontbonden. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarden (8 maart 2022). Hiertegen heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd.
De buitengerechtelijke kosten
4.7.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.075,00 aan buitengerechtelijke kosten. In dit geval handelt [gedaagde] niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat is in ieder geval niet gesteld of gebleken. Daarom had [eiser] een brief aan [gedaagde] moeten toesturen, waarin [gedaagde] ten minste veertien dagen de tijd werd gegeven om alsnog te betalen. Ook had hierin moeten staan hoe hoog de buitengerechtelijke kosten waren als [gedaagde] niet zou betalen. Er is niet gesteld of gebleken dat deze brief is verstuurd. [gedaagde] hoeft daarom geen buitengerechtelijke kosten te betalen.
In reconventie
4.8.
[gedaagde] heeft in reconventie een bedrag gevorderd dat ziet op:
schadevergoeding,
een gebruiksvergoeding en vergoeding van waardevermindering,
overige kosten.
[eiser] hoeft post 1 en 2 niet te betalen. Een beslissing over post 3 wordt aangehouden in verband met een bewijsopdracht aan [gedaagde] . Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.
De schadevergoeding
4.9.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] schade toegebracht aan (de versnellingsbak van) de auto. Gelet op de (gemotiveerde) betwisting van [eiser] is de door [gedaagde] overgelegde offerte van het [handelsnaam] onvoldoende om de gestelde schade aan de auto aan te tonen. Die conclusie wordt gesterkt door de omstandigheid dat [gedaagde] heeft verklaard dat hij de auto niet heeft laten repareren. Ook is de auto inmiddels niet meer in Nederland, zodat er geen onderzoek meer kan worden uitgevoerd.
4.10.
Verder heeft [gedaagde] niet aangetoond dat eventuele schade
door [eiser]is veroorzaakt, terwijl [eiser] dit betwist. De gevorderde schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
De gebruiksvergoeding en waardevermindering
4.11.
Ook de gevorderde vergoedingen voor gebruik en waardevermindering worden afgewezen. Uit de stukken blijkt niet dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] een dergelijke vergoeding zou betalen voor de periode dat hij de auto heeft gebruikt. Voor het eerst in deze procedure heeft [gedaagde] daarop een beroep gedaan. Bij dit oordeel weegt mee dat [gedaagde] zelf heeft gevraagd de auto weer terug te geven zonder een vergoeding te bedingen. [gedaagde] heeft ook geen andere grondslag aangevoerd, op basis waarvan deze vergoedingen toegekend kunnen worden. Hij heeft bijvoorbeeld onvoldoende aangetoond dat [eiser] ongerechtvaardigd is verrijkt door het gebruik van de auto. Daarbij is van belang dat [eiser] gemotiveerd heeft gesteld dat hij de auto niet intensief heeft gebruikt.
Overige kosten
4.12.
Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] toegelicht dat hij met zijn vordering ook bedoeld heeft een vergoeding voor de kosten voor de auto te vragen van [eiser] . Het gaat daarbij om verzekeringspremies en belasting. [gedaagde] is deze kosten blijven betalen, terwijl de auto bij [eiser] in bezit was. Op de mondelinge behandeling heeft [eiser] erkend dat dit ‘wel te regelen was geweest’, als hij eerder had geweten dat [gedaagde] voor deze kosten een vergoeding wilde hebben. Nu [eiser] het genot van de auto heeft gehad gedurende de periode vanaf
1 september 2020 tot en met 24 februari 2021 is het ook redelijk dat [eiser] de kosten van verzekeringspremies en belasting gedurende deze periode draagt.
4.13.
[gedaagde] heeft niet toegelicht hoe hoog deze kosten zijn. Daarom krijgt [gedaagde] de mogelijkheid dit alsnog met bewijsstukken toe te lichten, zoals hierna in de beslissing zal worden vermeld. Daarop mag [eiser] vervolgens reageren. Daarna zal naar verwachting een eindbeslissing volgen.
In conventie en in reconventie
Proceskosten
4.14.
De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindvonnis.
Minnelijk overleg
4.15.
Uit dit tussenvonnis blijkt dat er nog een procedurele stap gezet moet worden, voordat een eindbeslissing kan worden genomen. De rechtbank geeft partijen in overweging om met elkaar in overleg te gaan. In dit vonnis is al grotendeels op de vorderingen beslist en is bovendien concreet gemaakt met welke kosten (verzekeringspremies en belasting) nog rekening moet worden gehouden. Als partijen alsnog een regeling kunnen treffen, kunnen zij de kosten en tijd van voortzetting van deze procedure uitsparen.

5.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
5.1.
draagt [gedaagde] op te bewijzen welke kosten hij heeft gemaakt voor de verzekeringspremies en belasting van de Audi R8, in de periode vanaf 1 september 2020 tot en met 24 februari 2021,
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
28 september 2022om [gedaagde] bij akte in de gelegenheid te stellen het bewijs genoemd onder 5.1 te leveren,
5.3.
bepaalt dat [eiser] na het indienen van de akte door [gedaagde] vier weken de tijd krijgt daarop te reageren,
5.4.
bepaalt dat de akten van beide partijen beperkt moeten blijven tot het hiervoor onder 5.1 genoemde onderwerp van de kosten en dat andere informatie bij de beslissing buiten beschouwing zal worden gelaten,
in conventie en in reconventie
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: