ECLI:NL:RBMNE:2022:3294

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1349-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag maatwerkvoorziening driewielfiets op grond van de Wmo

In deze zaak heeft eiser, gediagnosticeerd met een spierziekte, op 14 april 2021 een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Hij verzocht om een elektrische driewielfiets. Na een telefonisch gesprek en medisch advies, waarin werd bevestigd dat er een medische noodzaak was voor de driewielfiets, heeft verweerder op 21 juli 2021 een persoonsgebonden budget (pgb) van € 7.889,04 toegekend voor de aanschaf van de fiets. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna verweerder het bezwaar deels gegrond verklaarde, maar het pgb in stand hield. Eiser ging in beroep tegen het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 14 juli 2022 werd duidelijk dat verweerder niet conform het stappenplan voor de Wmo had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de specifieke ondersteuningsbehoefte van eiser en enkel had gekeken naar de aanvraag van de driewielfiets. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit gebreken vertoonde in zorgvuldigheid en motivering, maar dat partijen het erover eens waren dat eiser baat had bij de driewielfiets. De rechtbank gaf verweerder de gelegenheid om het gebrek te herstellen en stelde een termijn van zes weken in om dit te doen. Eiser kreeg de mogelijkheid om binnen twee weken na ontvangst van de aanvullende motivering een zienswijze in te dienen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1349-T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (verweerder)

(gemachtigde: mr. A. Nijland-Nagtegaal).

Inleiding en procesverloop

Eiser is gediagnosticeerd met een spierziekte. Hij heeft op 14 april 2021 een melding gedaan van de behoefte aan een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Hij heeft gevraagd om een specifiek hulpmiddel, namelijk [leverancier] . Dit is een driewielfiets met elektrische ondersteuning.
In het kader van deze aanvraag heeft een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen eiser en verweerder. Ook heeft verweerder medisch advies gevraagd aan [medische groep] . In het advies van 18 juni 2021 heeft een arts geconcludeerd dat er een medische grondslag bestaat voor een driewielfiets met elektrische ondersteuning.
In het besluit van 21 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een maatwerkvoorziening toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) ter hoogte van € 7.889,04, voor de aanschaf van een driewielfiets met elektrische ondersteuning. Dit is het bedrag waarvoor verweerder een driewielfiets met elektrische ondersteuning van [thuiszorgwinkel] kan verstrekken aan eiser.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het besluit van 21 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar deels gegrond verklaard. De hoogte van het toegekende pgb is in stand gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. In de jurisprudentie [1] is uitgemaakt hoe verweerder te werk moet gaan bij een melding voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo. Kort samengevat komt het erop neer dat verweerder dient vast te stellen wat de hulpvraag van eiser is. Daarna dient hij vast te stellen welke problemen eiser kent bij zijn zelfredzaamheid. Vervolgens moet verweerder bepalen welke hulp en ondersteuning eiser nodig heeft. Ten slotte beziet verweerder of eiser bepaalde dingen zelf of met hulp van zijn netwerk kan doen. Na beoordeling van dit alles komt verweerder al dan niet toe aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening.
2. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder op basis van dit stappenplan tot zijn besluit is gekomen om aan eiser een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb ter hoogte van € 7.889,04 toe te kennen. Verweerder heeft geen onderzoek gedaan naar de concrete specifieke ondersteuningsbehoefte van eiser, maar is in feite “meegegaan” met het verzoek van eiser om een driewielfiets met elektrische ondersteuning. Het ondersteuningsplan en het medisch advies geven hiervan blijk: beoordeeld is vooral of de door eiser verzochte driewielfiets met elektrische ondersteuning een adequate voorziening is. Doordat verweerder geen zicht heeft op de specifieke ondersteuningsbehoefte van eiser, heeft verweerder niet beoordeeld of in die behoefte op een andere wijze kan worden voorzien dan door toekenning van (een pgb voor) een driewielfiets met elektrische ondersteuning. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat nader onderzoek op dit punt inderdaad niet heeft plaatsgevonden. De melding van eiser was aanvankelijk in het ongerede geraakt. Om die reden heeft verweerder de melding vervolgens met spoed willen afhandelen. De rechtbank ziet in deze omstandigheid geen verschoonbare reden om de melding niet overeenkomstig het stappenplan in behandeling te nemen. Het bestreden besluit bevat dan ook een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
3. Partijen zijn het er evenwel over eens dat eiser is geholpen met een driewielfiets met elektrische ondersteuning. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om verweerder op te dragen om alsnog een onderzoek te doen naar de specifieke ondersteuningsbehoefte van eiser. Partijen verschillen nog van mening over de hoogte van het toegekende pgb. Verweerder heeft dit bedrag gebaseerd op de prijs van een driewielfiets met elektrische ondersteuning bij [thuiszorgwinkel] . Verweerder heeft echter niet onderzocht of zo’n driewielfiets van [thuiszorgwinkel] wel adequaat is voor eiser. Dit had wel voor de hand gelegen, aangezien eiser gemotiveerd heeft aangegeven waarom volgens hem een driewielfiets van [thuiszorgwinkel] niet voldoet aan zijn behoefte en een driewielfiets van leverancier [leverancier] wél. Verweerder zal dit daarom alsnog moeten onderzoeken. Op basis van de resultaten van dat onderzoek zal verweerder het bestreden besluit van een nadere motivering moeten voorzien.
4. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om het in rechtsoverweging 3 genoemde gebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Dit betekent dat zij nu nog niet definitief beslist op het beroep. Verweerder kan het gebrek herstellen met een aanvullende motivering of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank geeft verweerder zes weken de tijd om het gebrek te herstellen. Deze termijn start op de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden. Die datum staat aan het eind van de uitspraak vermeld.
5. De rechtbank wil zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, van verweerder vernemen of hij het gebrek in het bestreden besluit gaat herstellen. Ook deze termijn start op de datum dat deze uitspraak is verzonden.
6. Als verweerder van deze gelegenheid tot herstel geen gebruik wenst te maken, dan zal de rechtbank het onderzoek sluiten en zonder nadere zitting uitspraak doen. Als verweerder van deze gelegenheid wel gebruik heeft gemaakt, dan mag eiser binnen twee weken na ontvangst van de aanvullende motivering een zienswijze indienen.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr.E. Kersten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.