ECLI:NL:RBMNE:2022:3275

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
9920042
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge opzegging arbeidsovereenkomst en verzoek tot betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen de eiser en de verweerder is geëindigd door een mondelinge opzegging door de eiser op 3 november 2021. De eiser, die op 12 augustus 2021 in dienst trad als kapper, heeft gesteld dat hij de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd en dat de verweerder deze onrechtmatig heeft beëindigd. De verweerder daarentegen heeft aangevoerd dat de eiser zelf de overeenkomst heeft opgezegd en dat hij zich als goed werkgever heeft gedragen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser op 3 november 2021 een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring heeft afgelegd die gericht was op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hierdoor is de arbeidsovereenkomst per direct geëindigd.

De eiser heeft daarnaast verzocht om betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag en uitbetaling van niet-genoten vakantie-uren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser recht heeft op salaris over de periode van 12 augustus 2021 tot 3 november 2021, op basis van een arbeidsomvang van 34 uur per week. Ook is de kantonrechter van oordeel dat de eiser recht heeft op vakantietoeslag en uitbetaling van niet-genoten vakantie-uren over dezelfde periode. De wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente zijn eveneens toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het tegenverzoek van de verweerder is afgewezen, en de kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9920042 UE VERZ 22-169 MRv/48356
Beschikking van 10 augustus 2022 (bij vervroeging)
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R. van Vliet,
tegen:
[verweerder] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: M. Hennen (Juristu).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 6 producties, ter griffie ingekomen op 3 juni 2022;
- het verweerschrift met 7 producties, ter griffie ingekomen per e-mail van 22 juli 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022. De griffier heeft hiervan aantekening gehouden. Namens [eiser] is verschenen zijn gemachtigde. [eiser] zelf is niet verschenen. [verweerder] en zijn vrouw [A] zijn ook verschenen. De gemachtigde van [verweerder] is, zonder [verweerder] en de kantonrechter hiervan op de hoogte te stellen, niet verschenen. Door [eiser] is een pleitnota overgelegd; deze is aan het dossier gevoegd.
1.3.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

De feiten
2.1.
[eiser] is op 11 augustus 2021 vanuit Italië verhuisd naar Nederland. Op 12 augustus 2021 is [eiser] in dienst getreden van [verweerder] in de functie van kapper. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van 7 maanden.
2.2.
[eiser] heeft vanaf zijn aankomst in Nederland een aantal weken bij [verweerder] thuis verbleven, waarna [verweerder] woonruimte in [plaats] (hierna: het gehuurde) heeft gevonden en deze als huurder aan [eiser] heeft onderverhuurd. [eiser] heeft hier tot eind november 2021 verbleven.
2.3.
Op 3 november 2021 is tussen [eiser] en [verweerder] onenigheid ontstaan over onder meer het overeengekomen aantal arbeidsuren per week en het uurloon van [eiser] . [eiser] heeft toen op enig moment de kapperszaak verlaten. [eiser] heeft hierna niet meer gewerkt.
2.4.
Per e-mail van 16 november 2021 heeft [verweerder] [eiser] gewezen op de mondelinge opzegging die [eiser] op 3 november 2021 heeft gedaan en aangegeven dat hij akkoord gaat met de opzegging. [verweerder] heeft aan [eiser] vanaf oktober 2021 geen salaris meer uitbetaald.
Het geschil
2.5.
Volgens [eiser] heeft hij de arbeidsovereenkomst met [verweerder] niet opgezegd. [eiser] stelt verder dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst onrechtmatig heeft opgezegd en zich niet als goed werkgever tegenover [eiser] heeft gedragen. [eiser] verzoekt daarom in deze procedure een verklaring van recht dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW, een verklaring van recht dat [verweerder] tegenover [eiser] de aanzegvergoeding is verschuldigd in de zin van artikel 7:668 BW en veroordeling van [verweerder] om aan [eiser] te voldoen (i) een billijke vergoeding, (ii) de transitievergoeding, (iii) de aanzegvergoeding en (iv) achterstallig salaris en uitbetaling van niet-genoten vakantie-uren en vakantietoeslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Verder verzoekt [eiser] om veroordeling van [verweerder] om gelijktijdig met elke betaling aan [eiser] een deugdelijke bruto/netto loonspecificatie te verstrekken op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
2.6.
[verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [eiser] . Volgens [verweerder] heeft [eiser] zelf de arbeidsovereenkomst opgezegd, zonder daarbij de opzegtermijn in acht te nemen. Ook voert [verweerder] aan dat hij zich als goed werkgever heeft gedragen tegenover [eiser] .
2.7.
In zijn tegenverzoek verzoekt [verweerder] om veroordeling van [eiser] om aan [verweerder] te voldoen de kosten voor schade aan het gehuurde en een schadevergoeding vanwege nalatig handelen door [eiser] tijdens het ontslag, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.8.
[eiser] voert verweer tegen het tegenverzoek van [verweerder] en concludeert tot afwijzing hiervan.

3.De beoordeling

Het verzoek
3.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd door een mondelinge opzegging door [eiser] op 3 november 2021.
3.2.
De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak de opzegging van een arbeidsovereenkomst door de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring vereist, die erop is gericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem kan hebben, zoals het mogelijk verlies van ontslagbescherming en aanspraken ingevolge de socialezekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal de werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking. Onder omstandigheden rust op de werkgever een onderzoeksplicht om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten.
3.3.
Ter zitting is besproken waarom er op 3 november 2021 een gesprek heeft plaatsgevonden, hoe dat gesprek is verlopen en wat er daarna is gebeurd. Tussen [eiser] en [verweerder] bestond onenigheid over de overeengekomen arbeidsuren per week en het salaris. Volgens [eiser] werkte hij (veel) minder uren dan hij met [verweerder] had afgesproken en klopten zijn salarisstroken niet. [eiser] heeft bij dagvaarding gesteld dat [verweerder] erg boos werd toen hij hem hierop aansprak en dat [verweerder] hem heeft gevraagd om weg te gaan, waarna hij is vertrokken. Ter zitting heeft [verweerder] echter aangevoerd dat hij aan [eiser] met behulp van de boekhouder zijn salarisstroken heeft geprobeerd uit te leggen, maar dat [eiser] tijdens dit gesprek erg boos is geworden en vervolgens is weggelopen. Volgens [verweerder] heeft [eiser] terwijl hij wegliep “
I quit, you don’t see me anymore” geschreeuwd. [eiser] heeft daarna geen contact meer met hem opgenomen en is niet meer op werk verschenen. [eiser] was bovendien onbereikbaar voor [verweerder] , aldus [verweerder] .
3.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De verklaringen van [verweerder] en zijn echtgenote en de schriftelijke verklaring van de boekhouder maken er melding van dat het [eiser] is die boos is weggelopen en daarbij heeft gezegd “
I quit, you don’t see me anymore”. De enkele ontkenning hiervan, die niet nader ter zitting is toegelicht, vormt naar het oordeel van de kantonrechter een onvoldoende gemotiveerde betwisting. Uit die mededeling van [eiser] blijkt dat hij ontslag nam en niet meer terug zal komen. Dat [eiser] dit ook zo bedoelde blijkt uit het onweersproken feit dat hij zich op dezelfde dag uit de Whatsappgroep van de kapperszaak heeft verwijderd, niet meer op het werk is verschenen en gedurende lange tijd niets meer van zich heeft laten horen. [verweerder] heeft aangevoerd dat hij heeft geprobeerd om met [eiser] in contact te komen, maar dat [eiser] alle vormen van contact heeft geweigerd. [eiser] nam zijn telefoon niet op en ook toen [verweerder] hem persoonlijk een brief wilde overhandigen, heeft [eiser] deze brief geweigerd. Dit is door [eiser] niet (gemotiveerd) betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid hiervan. Anders dan [eiser] meent, is dan ook niet gebleken dat [verweerder] zich onvoldoende heeft ingespannen om te verifiëren of [eiser] zijn arbeidsovereenkomst echt wilde opzeggen. Vaststaat dat [eiser] pas bij brief van 23 december 2021 voor het eerst sinds 3 november 2021 met [verweerder] contact heeft gezocht. Verder heeft [eiser] het gehuurde, dat [verweerder] voor [eiser] huurde en aan hem onderverhuurde, eind november kennelijk zonder protest verlaten. Het voorgaande samengenomen leidt de kantonrechter tot de conclusie dat onder deze omstandigheden de uitlating van [eiser] moet worden aangemerkt als een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, die er op was gericht de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (per direct) te bewerkstelligen. Weliswaar is aan die mededeling een woordenwisseling voorafgegaan en zullen de emoties bij partijen hoog op zijn gelopen, maar dit maakt het voorgaande niet anders. [eiser] heeft daarom de arbeidsovereenkomst mondeling per direct opgezegd op 3 november 2021.
Verklaringen van recht en vergoedingen
3.5.
Nu is komen vast te staan dat [eiser] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, zullen de verzochte verklaringen van recht worden afgewezen en wordt aan de beoordeling van de verzochte billijke vergoeding, transitievergoeding, aanzegvergoeding niet toegekomen.
Achterstallig loon
3.6.
[eiser] heeft verder verzocht om veroordeling van [verweerder] tot betaling van achterstallig loon over de periode van 12 augustus 2021 tot en met 12 maart 2022. [eiser] stelt ter onderbouwing hiervan dat hij voorafgaand aan zijn dienstverband met [verweerder] heeft afgesproken dat hij gemiddeld 42 uur per week zou werken tegen een netto uurloon van € 12,00. Verder stelt [eiser] dat hij iedere maand minder dan het afgesproken aantal uren heeft gewerkt. [verweerder] heeft dit betwist en aangevoerd dat partijen een werkweek van 34 uur zijn overeengekomen. Het netto uurloon van € 12,00 heeft [verweerder] erkend.
3.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. [eiser] heeft de stelling dat tussen partijen een werkweek van 42 uur is overeengekomen niet, althans onvoldoende onderbouwd. Uit de arbeidsovereenkomst en de e-mails in de aanloop daarnaartoe blijkt dat partijen een werkweek van 34 uur overeen zijn gekomen. Daar zal de kantonrechter dan ook van uitgaan. [verweerder] heeft de stelling dat [eiser] minder uren heeft gewerkt dan tussen partijen is overeengekomen niet, althans onvoldoende onderbouwd. Voor zover juist is dat [eiser] minder dan 34 uur per week heeft gewerkt, dient dit naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van [verweerder] te komen. Vaststaat dat [verweerder] het salaris over de maand oktober 2021 niet aan [eiser] heeft uitbetaald. Verder is komen vast te staan dat [eiser] de arbeidsovereenkomst op 3 november 2021 per direct heeft opgezegd, zodat [eiser] tot die datum recht heeft op loon berekend over een werkweek van 34 uur tegen het netto uurloon van € 12,00. [verweerder] zal daarom tot betaling hiervan worden veroordeeld.
Vakantietoeslag en openstaande vakantie-uren
3.8.
Gelet op het voorgaande is ook het verzoek van [eiser] tot veroordeling van [verweerder] tot betaling van vakantietoeslag en uitbetaling van de niet-genoten vakantie-uren toewijsbaar over de periode van 12 augustus tot en met 3 november 2021 naar rato berekend, voor zover (uit)betaling hiervan nog niet heeft plaatsgevonden en zoals hierna bepaald.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
3.9.
[eiser] verzoekt om veroordeling van [verweerder] tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over het achterstallig loon, de vakantietoeslag en de openstaande vakantie-uren. De wettelijke verhoging wegens te late betaling van de inmiddels vervallen loontermijnen, de vakantietoeslag en de uitbetaling van de niet-genoten vakantie-uren zal worden toegewezen voor het wettelijke maximum van 50%. [verweerder] heeft immers sinds 4 november 2021 voornoemde posten zonder enige grond onbetaald gelaten. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen is ook toewijsbaar vanaf de data van opeisbaarheid.
Salarisspecificatie
3.10.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [eiser] om [verweerder] te veroordelen om gelijktijdig met elke betaling aan [eiser] over te gaan tot het verstrekken van volledige en deugdelijke bruto-netto salarisspecificatie. Dit verzoek zal daarom worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding om de verzochte dwangsom van € 150,00 per dag dat [verweerder] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 10.000,00 te matigen tot € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
Proceskosten
3.11.
De kantonrechter ziet in de uitkomst van deze procedure in het verzoek aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen hun eigen proceskosten dragen.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
3.12.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.
Het tegenverzoek
Schade á € 280,00
3.13.
[verweerder] heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding van € 280,00. [verweerder] stelt dat [eiser] een raam van het gehuurde heeft ingeslagen en dat de schade ten bedrage van € 280,00 is ingehouden op de borg die hij heeft betaald aan de verhuurder. Volgens [verweerder] is [eiser] aansprakelijk voor deze schade. [eiser] heeft de verschuldigdheid hiervan betwist en aangevoerd dat hij geen raam heeft ingeslagen. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] zijn vordering niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. Zo heeft hij bijvoorbeeld geen foto van de ruit en bewijs van inhouding van een bedrag op de borg overgelegd. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
3.14.
[verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling een beroep gedaan op verrekening van onder meer voornoemde schadevergoeding met het salaris van [eiser] over de maand oktober 2021. Dit beroep gaat niet op. Voor een succesvol beroep op verrekening is immers vereist dat het gaat om een rechtens afdwingbare vordering. Hiervoor is overwogen dat hiervan geen sprake is, zodat het verrekeningsverweer moet worden verworpen.
Schade
3.15.
[verweerder] heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding van € 3.500,00 omdat [eiser] plotseling ontslag heeft genomen en daarna niet meer is komen werken. [verweerder] heeft hierdoor afspraken met klanten moeten verplaatsen of zelfs afzeggen. Ook heeft hij andere kappers moeten inhuren om ‘het gat’ in de planning op te vangen. [eiser] heeft de verschuldigdheid hiervan betwist.
3.16.
De kantonrechter begrijpt hieruit dat [verweerder] heeft bedoeld een schadevergoeding te verzoeken in de zin van artikel 7:672 lid 11 BW. [verweerder] is echter niet ontvankelijk in dit verzoek omdat het is ingediend buiten de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder a BW. Ook dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
3.17.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [verweerder] veroordeeld in de kosten van de procedure in het tegenverzoek, tot aan deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op nihil, nu er geen apart processtuk voor de tegenverzoeken is ingediend.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek
4.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van het salaris over de periode van 12 augustus 2021 tot 3 november 2021 op basis van een arbeidsomvang van 34 uur per week en met aftrek van hetgeen reeds is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve data van opeisbaarheid en met de wettelijke verhoging met een maximum van 50%;
4.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van vakantietoeslag van 8% over het salaris over de periode van 12 augustus 2021 tot 3 november 2021 op basis van een arbeidsomvang van 34 uur per week en met aftrek van hetgeen reeds is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve data van opeisbaarheid en met de wettelijke verhoging met een maximum van 50%;
4.3.
veroordeelt [verweerder] tot uitbetaling van de niet-genoten vakantie-uren over de periode van 12 augustus 2021 tot 3 november 2021 op basis van een arbeidsomvang van 34 uur per week, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve data van opeisbaarheid en met de wettelijke verhoging met een maximum van 50%;
4.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In het tegenverzoek
4.6.
wijst het verzoek af;
4.7.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten aan de kant van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
In het verzoek en het tegenverzoek
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is bij haar afwezigheid ondertekend door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022.