ECLI:NL:RBMNE:2022:3267

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
542405 / HA RK 22-167
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen voorzitter wrakingskamer in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2022 een verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer, mr. G.L.M. Urbanus, ongegrond verklaard. Het verzoeker, die betrokken was bij een bestuursrechtelijke procedure, had eerder op 31 mei 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. R.C. Stijnen, in de hoofdzaak. Dit verzoek werd later buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft vervolgens meerdere wrakingsverzoeken ingediend, waaronder een verzoek gericht tegen de voorzitter van de wrakingskamer. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van vooringenomenheid of partijdigheid van de zijde van de rechters. De wrakingskamer benadrukte dat het wrakingsmiddel niet bedoeld is om procesbeslissingen aan te vechten en dat de procedure voortgezet moet worden zonder verdere wrakingsverzoeken van verzoeker. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren werd genomen op basis van de feiten en omstandigheden die niet wezenlijk de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trokken. Tevens werd een wrakingsverbod opgelegd aan verzoeker, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 542405 / HA RK 22-167
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 12 augustus 2022
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats]
hierna: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft tijdens de zitting van een bestuursrechtzaak met het zaaknummer UTR 22/4461-V (hierna: de hoofdzaak) op 31 mei 2022 een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter mr. R.C. Stijnen (hierna: het eerste wrakingsverzoek). Dit eerste wrakingsverzoek zou op 10 juni 2022 behandeld worden door de wrakingskamer, maar is na een toegewezen uitstelverzoek van verzoeker op 19 juli 2022 behandeld. Verzoeker heeft voorafgaand aan die zitting op 18 juli 2022 de wrakingskamer gewraakt (hierna: het tweede wrakingsverzoek). De wrakingskamer heeft dit verzoek voorafgaand aan de zitting van 19 juli 2022 buiten behandeling gesteld. Op de zitting van 19 juli 2022 heeft verzoeker de wrakingskamer opnieuw gewraakt (hierna: het derde wrakingsverzoek). Dit verzoek is op de zitting van 19 juli 2022 buiten behandeling gesteld. Van deze zitting is een proces-verbaal opgesteld.
1.2.
Verzoeker heeft na afloop van de wrakingszitting van 19 juli 2022 per brief van 21 juli 2022 opnieuw een wrakingsverzoek ingediend (hierna: het vierde wrakingsverzoek). Het vierde wrakingsverzoek is alleen gericht tegen de voorzitter van de wrakingskamer die op de zitting van 19 juli 2022 het eerste wrakingsverzoek heeft behandeld, mr. G.L.M. Urbanus. Op 27 juli 2022 heeft mr. Urbanus een schriftelijke reactie gegeven op het vierde wrakingsverzoek. Het vierde wrakingsverzoek is op de zitting van 5 augustus 2022 behandeld door de wrakingskamer. Hierbij is niemand verschenen.
1.3.
Voorafgaand aan de behandeling van het vierde wrakingsverzoek op 5 augustus 2022 heeft verzoeker bij e-mail van 28 juli 2022 verzocht om uitstel van de behandeling van dit wrakingsverzoek in verband met zijn vakantie tot en met 17 augustus 2022. Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat hij in verband met andere hoorzittingen pas vanaf 10 september 2022 weer ruimte in zijn agenda heeft voor een zitting van de wrakingskamer. Bij e-mail van 29 juli 2022 heeft het secretariaat van de wrakingskamer aan verzoeker laten weten dat de wrakingskamer het uitstelverzoek afwijst en dat verzoeker de mogelijkheid krijgt de zitting op 5 augustus 2022 digitaal bij te wonen via Teams of Skype. Verzoeker heeft daarop gereageerd met de mededeling dat hij al eerder heeft laten weten dat hij tot 17 augustus 2022 op vakantie is en dat hij de zitting graag wil bijwonen. Verder heeft verzoeker laten weten dat hij vanaf 12.00 uur die dag (29 juli 2022) zijn e-mail niet meer zal lezen tot hij terug is van vakantie. Het secretariaat van de wrakingskamer heeft namens de wrakingskamer aan verzoeker gemaild dat de zitting op 5 augustus 2022 zal doorgaan. De reden daarvoor is de voortgang van de wrakingsprocedure, maar ook de voortgang van de hoofdzaak. Bij toewijzing van het uitstelverzoek zouden de behandeling van het vierde wrakingsverzoek, de behandeling van het eerste wrakingsverzoek en de hoofdzaak onredelijke vertraging oplopen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Urbanus als behandelend rechter (hierna: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 539741 / HA RK 22-118. Dit betreft de behandeling door de wrakingskamer van het eerste wrakingsverzoek van verzoeker, gericht tegen mr. Stijnen in de hoofdzaak.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek:
Mr. Stijnen, de rechter waartegen het eerste wrakingsverzoek is gericht, is lid van de wrakingskamer. Dit is een buitengewone omstandigheid waarbij van het Wrakingsprotocol moet worden afgeweken en het eerste wrakingsverzoek moet worden behandeld door de wrakingskamer van een andere rechtbank. Omdat de rechter dit niet heeft gedaan, heeft zij moedwillig ingezet op toetsing van haar directe collega van de vaste wrakingskamer. Niet is in te zien dat de rechter zodanig onafhankelijk/onpartijdig kan oordelen over het medelid van de vaste wrakingskamer.
De rechter heeft niet onder ogen willen zien dat bij de wraking van de wrakingskamer op 18 juli 2022 geen sprake was van evident misbruik van recht. De rechter had dit (tweede) wrakingsverzoek daarom niet buiten behandeling mogen stellen. Hieruit blijkt van partijdigheid van de rechter.
De rechter heeft verzoeker te weinig spreektijd gegeven op de zitting van 19 juli 2022. Hij werd zodanig onder druk gezet dat het ten koste ging van het aanvoeren van zijn argumenten, terwijl mr. Stijnen niet onder druk is gezet. Ook dit getuigt van partijdigheid van de rechter.
Bij de afronding van de zitting hebben de rechter en mr. Stijnen vriendelijk overleg gehad over de uitspraakdatum. Mr. Stijnen verzocht om binnen één week uitspraak te doen. De rechter ging zonder hik of stoot akkoord met dit verzoek. De toonzetting van het vriendschappelijke/collegiale overleg getuigt van partijdigheid.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie vraagt de rechter het verzoek ongegrond te verklaren en heeft zij als volgt op de vier wrakingsgronden gereageerd:
Verzoeker is van mening dat leden van de wrakingskamer niet kunnen oordelen over een wrakingsverzoek tegen een ander lid van de wrakingskamer. Zoals bij het tweede en derde wrakingsverzoek ook is geoordeeld, is het wrakingsmiddel niet bedoeld om het bezwaar van verzoeker tegen deze werkwijze aan de orde te stellen. Dat is de reden waarom het tweede en derde wrakingsverzoek buiten behandeling zijn gesteld. Verzoeker vindt deze beslissing een blijk geven van partijdigheid. Voor deze wrakingsgrond geldt dat het wrakingsmiddel niet is bedoeld om deze discussie te voeren.
Er is geen sprake van een uitzonderlijke situatie wanneer een wrakingskamer oordeelt over een wrakingsverzoek gericht tegen een lid van de wrakingskamer. De rechter en haar collega’s hebben daarom geen aanleiding gezien af te wijken van de gewone gang van zaken. Dit getuigt niet van partijdigheid.
Voor de behandeling van het eerste wrakingsverzoek is 45 minuten uitgetrokken. Verzoeker kwam zelf een kwartier na aanvang binnen en er is op de zitting ook tijd gemoeid geweest met de uitleg over de buitenbehandelingstelling van het tweede wrakingsverzoek. Vervolgens heeft verzoeker een derde wrakingsverzoek ingediend. Dit is na onderbreking voor overleg in raadkamer buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft de gelegenheid gehad om zijn argumenten in het eerste wrakingsverzoek naar voren te brengen, maar hij kwam steeds terug op zijn tweede en derde wrakingsverzoek. De rechter heeft daarom geconcludeerd dat verzoeker niets meer wilde zeggen over het eerste wrakingsverzoek en heeft mr. Stijnen het woord gegeven. Dat verzoeker zelf de tijd niet heeft gebruikt om het eerste wrakingsverzoek toe te lichten, is niet te wijten aan vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter jegens verzoeker.
Het vaststellen van een uitspraakdatum is een procesbeslissing. Voorafgaand aan de zitting was al duidelijk dat het praktisch haalbaar zou zijn om eerder dan de standaard uitspraaktermijn van 14 dagen uitspraak te doen. Toen mr. Stijnen vroeg of het mogelijk was om eerder uitspraak te doen, kon daar mee worden ingestemd. Hierbij is geen sprake geweest van partijdigheid.

3.De beoordeling

Beoordelingskader
3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
Geen persoonlijke vooringenomenheid
3.2.1.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
Wrakingsgrond 1: wrakingsverzoek lid wrakingskamer
3.2.2.
De eerste wrakingsgrond ziet op het feit dat de rechter moet oordelen over een medelid van de wrakingskamer. Dit is volgens verzoeker een buitengewone omstandigheid die aanleiding geeft om van de uitgangspunten in het Wrakingsprotocol van deze rechtbank af te wijken. Hierbij beroept verzoeker zich op artikel 2 van het Wrakingsprotocol. Dit is ten eerste geen wrakingsgrond, want dit ziet niet op het optreden van de rechter. Ten tweede: als verzoeker zou worden gevolgd in zijn redenering, dan zou dat betekenen dat als een lid van de wrakingskamer van deze rechtbank wordt gewraakt dit niet behandeld zou kunnen worden door de wrakingskamer van deze rechtbank. Maar zo werkt het niet. De regeling in de wet over wraking is daar duidelijk in.
Wrakingsgrond 2: buiten behandeling stellen wrakingsverzoek
3.2.3.
Verzoeker is van mening dat zijn tweede wrakingsverzoek niet buiten behandeling gesteld mocht worden door de rechter. Er was namelijk geen sprake van evident misbruik van recht. Deze wrakingsgrond merkt de wrakingskamer aan als een verkapt hoger beroep. Dat is niet de bedoeling van de wrakingsprocedure. De beslissingen van de wrakingskamer, waar de rechter voorzitter van is, om het wrakingsverzoek buiten behandeling te stellen, moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de wrakingszitting op 19 juli 2022, is het tweede wrakingsverzoek buiten behandeling gesteld met de volgende motivering:
“De wrakingskamer laat dit wrakingsverzoek buiten behandeling omdat er sprake is van evident misbruik van recht. Verzoeker voert namelijk geen feiten of omstandigheden aan die betrekking hebben op de drie individuele leden van de wrakingskamer die zijn wrakingsverzoek behandelen. Zijn motivering komt erop neer dat zijn wrakingsverzoek gericht tegen mr. Stijnen door geen enkel lid van de wrakingskamer van de rechtbank Midden-Nederland zou kunnen worden behandeld. Dit omdat hij vindt dat de wrakingsprocedure moet worden veranderd en dat een wrakingsverzoek altijd zou moeten worden behandeld door rechters van een ander gerecht. Het wrakingsmiddel kan echter niet worden ingezet om dit doel te bereiken.”
De wrakingskamer acht deze beslissing en/of de motivering daarvan niet zodanig onbegrijpelijk dat zou moeten worden geoordeeld dat deze naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als een blijk van vooringenomenheid.
Wrakingsgrond 3: te weinig spreektijd
3.2.4.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 19 juli 2022 blijkt verder dat verzoeker ruim de gelegenheid heeft gekregen om een toelichting te geven op het eerste wrakingsverzoek. Dat hij de spreektijd heeft gebruikt om steeds terug te komen op zijn tweede en derde wrakingsverzoek maakt niet dat hij niet in de gelegenheid is geweest zich uit te laten over het eerste wrakingsverzoek. Uit deze gang van zaken kan geen (schijn van) vooringenomenheid worden afgeleid.
Wrakingsgrond 4: vriendelijk overleg over de uitspraakdatum
3.2.5.
De bepaling van de uitspraakdatum is een procesbeslissing. Zoals de wrakingskamer hiervoor al heeft overwogen, is een als negatief ervaren procesbeslissing geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen, tenzij sprake is van een beslissing (of motivering daarvan) die naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid. Mede in aanmerking genomen dat het eerste wrakingsverzoek dateert van 31 mei 2022 en dat de behandeling daarvan op verzoek van verzoeker al was uitgesteld, is de beslissing om de uitspraaktermijn ter zake van het eerste wrakingsverzoek te verkorten naar één week niet aan te merken als (objectiveerbare) blijk van vooringenomenheid.
Conclusie
3.3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren. De zaak zal worden verwezen naar de wrakingskamer ter verdere afdoening van het eerste wrakingsverzoek.
Wrakingsverbod
3.4.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, Awb en te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet meer in behandeling wordt genomen. De reden hiervoor is dat het voldoende aannemelijk is dat verzoeker mogelijk opnieuw wrakingsverzoeken in zal dienen. In het belang van de voortgang van de procedure van het eerste wrakingsverzoek met zaaknummer 539741 / HA RK 22-118 moet voorkomen worden dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met het hier bovengenoemde zaaknummer zal dan ook niet in behandeling worden genomen. Verzoeker kan dus in de zaak tegen mr. Stijnen niet opnieuw de wrakingskamer of één van haar leden wraken.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 539741 / HA RK 22-118 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het vierde wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met het zaaknummer 539741 / HA RK 22-118 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. J.P. Killian en mr. E.W.A. Vonk als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.