ECLI:NL:RBMNE:2022:3263

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 564
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) 2021 en de grondslag daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2021. Eiser, wonende in [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die volgens hem gebaseerd is op een onjuiste grondslag. Eiser stelt dat de aanslag 2020 de basis vormt voor de aanslag 2021, en dat deze aanslag te hoog is vastgesteld omdat de gemeenteraad in 2020 een andere belastingverordening heeft aangenomen dan de wethouder had voorgesteld. Eiser verzoekt om een herberekening van de aanslag 2022 op basis van een gecorrigeerd tarief.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de bestreden uitspraak op bezwaar enkel betrekking heeft op de aanslag 2021 en dat de aanslagen 2020 en 2022 niet ter discussie kunnen staan. De rechtbank stelt vast dat de aanslag 2021 is gebaseerd op de vastgestelde WOZ-waarde en het toepasselijke OZB-tarief. De WOZ-waarde wordt jaarlijks vastgesteld door vergelijkingen met vergelijkbare woningen die recentelijk zijn verkocht. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen deze waardebepaling, waardoor deze niet ter discussie staat.

De rechtbank benadrukt dat de vaststelling van de OZB-tarieven een zelfstandige bevoegdheid is van de gemeenteraad. De belastingrechter kan alleen ingrijpen als de tariefstelling in strijd is met hogere wettelijke regelingen of leidt tot onredelijke belastingheffing. In dit geval is er geen bewijs dat de vastgestelde tarieven onrechtmatig zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanslag op de juiste manier heeft vastgesteld en dat de toezegging van de wethouder niet relevant is voor de beslissing. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/564
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] (verweerder),

A.J. van Griethuysen, gemachtigde.

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 28 december 2021 op 10 augustus 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en verweerder met zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank legt hierna onder het kopje Beoordeling uit hoe zij hiertoe komt.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft expliciet gesteld dat zijn beroep niet is gericht tegen de WOZ-waarde of het gehanteerde OZB-tarief, maar tegen de grondslag voor de aanslag 2021. Volgens eiser is de aanslag 2020 de grondslag voor de aanslag 2021. De aanslag 2020 is in afwijking van het raadsvoorstel belastingverordening OZB 2020 door de gemeenteraad aangenomen. De waardestijging van de woningen is ondanks een toezegging daartoe van de wethouder niet meegenomen in de aanslag 2020. Gevolg is dat alle volgende aanslagen te hoog zijn omdat de grondslag daarvoor de te hoge aanslag 2020 is. Eiser verzoekt om een nieuwe berekening te maken op basis van het gecorrigeerde tarief en toe te zeggen dat de aanslag 2022 op basis van deze correctie wordt uitgevoerd.
2. De rechtbank stelt vast dat de bestreden uitspraak op bezwaar gaat over de aanslag 2021 (en niet over de aanslag 2020 of 2022). De aanslagen 2020 en 2022 kunnen dus niet ter discussie staan in deze beroepszaak.
3. De aanslag 2021 is gebaseerd op de vastgestelde WOZ-waarde en het toepasselijke OZB-tarief.
4. De WOZ-waarde wordt elk jaar opnieuw, onafhankelijk van de WOZ-waarde van het jaar daarvoor, vastgesteld door de te waarderen woning te vergelijken met vergelijkbare woningen, die op of omstreeks de waardepeildatum (1 januari 2020) zijn verkocht. Dat heeft verweerder ook gedaan. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen deze waardebepaling. Deze staat dan ook niet ter discussie.
5. Het gehanteerde OZB-tarief is neergelegd in een belastingverordening, die door de gemeenteraad is vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de vaststelling van de OZB-tarieven een zelfstandige bevoegdheid is van de gemeenteraad. De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om over het vastgelegde tarief te oordelen, tenzij deze tariefstelling of tariefverhoging in strijd is met een hogere wettelijke regeling, leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van deze bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, dan wel in strijd is met enig rechtsbeginsel. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Dit betekent dat het gehanteerde tarief dus een gegeven is bij de vaststelling van de aanslag.
6. Uitgaande van de WOZ-waarde en het vaststaande tarief heeft verweerder de aanslag bepaald. Dat heeft verweerder op de juiste manier gedaan. Verweerder heeft een eigen taak om de aanslag vast te stellen. En dat de wethouder een toezegging heeft gedaan, is – wat hier ook van zij – niet iets waar verweerder rekening kan houden.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag ongewijzigd blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.