Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal eerst het beroep van eiser tegen de last onder dwangsom beoordelen en daarna het beroep van eiser tegen het invorderingsbesluit.
1. De rechtbank stelt voorop dat het college op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in geval van een overtreding de beginselplicht tot handhaving heeft. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving af zien. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
2. De rechtbank zal aan de hand van de beroepsgronden van eiser per last beoordelen of sprake is van een overtreding en het college dus de beginselplicht heeft om daartegen handhavend op te treden. Daarna zal de rechtbank de gronden van eiser over het ontbreken van een vooraanschrijving en over de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsommen beoordelen.
3. Eiser voert over deze last aan dat de bouwstop voor ruimte 01 ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat de vloer en de balken vanwege volledige verrotting moesten worden verwijderd en de entresol in deze ruimte al sinds jaar en dag aanwezig is in het pand, al voordat het pand een monumentale status kreeg.
4. Op de zitting heeft eiser erkend dat het college met de omgevingsvergunning uit 2016 aan hem geen vergunning heeft verleend voor het vervangen van de vloer, inclusief de balken. Eiser heeft op de zitting niet betwist dat als vervanging van een vloer in een rijksmonument noodzakelijk is vanwege de feitelijke toestand daarvan, voor deze activiteit een omgevingsvergunning is vereist. Hij heeft op de zitting verklaard dat hij had verwacht dat het college (achteraf) aan hem de benodigde omgevingsvergunning voor het vervangen van de vloer zou verlenen. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat eiser niet beschikte over de benodigde omgevingsvergunning voor het vervangen van de vloer, inclusief de balken in ruimte 01. Het college heeft hiervoor naar het oordeel van de rechtbank dus terecht een bouwstop opgelegd.
5. Over de entresol in ruimte 01 heeft eiser op de zitting toegelicht dat hij deze heeft verstevigd, zodat deze stevig genoeg zou zijn voor gebruik door de huurder van deze ruimte. De bestaande entresol was gemaakt van spaanplaten van 16 millimeter die deels al waren gescheurd. Hij heeft deze vervangen door steviger materiaal. Hij heeft een nieuwe oplegconstructie gemaakt en aan de muur vastgeschroefd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een dusdanige aanpassing van de entresol dat sprake is van de activiteit bouwen waarvoor – ook als het pand niet zou zijn aangewezen als rijksmonument – een omgevingsvergunning is vereist. Hierbij is niet relevant of de voormalige entresol al langere tijd aanwezig was of niet. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat deze bouwactiviteiten vergunningsvrij zouden zijn. Een entresol is naar het oordeel van de rechtbank een bouwwerk en geen stoffering, meubilair of inrichting, zoals ir. [A] stelt in zijn door eiser overgelegde ‘Verweer [adres] ’ van 20 mei 2020. Partijen zijn het er over eens dat het college voor het verstevigen van de entresol geen omgevingsvergunning aan eiser heeft verleend. Ook voor deze werkzaamheden heeft het college naar het oordeel van de rechtbank dus terecht een bouwstop opgelegd.
6. De conclusie van het voorgaande is dat de beroepsgronden over deze last niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een overtreding op grond waarvan het college aan eiser een bouwstop kon opleggen.
7. Over deze last voert eiser aan dat deze onbegrijpelijk en dus niet uitvoerbaar is en dat hij een plan van aanpak voor het herstel van de architraaflijst heeft opgesteld.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is de last sowieso niet onduidelijk voor zover deze ziet op het ongedaan maken van de illegale bouw (entresol) in ruimte/kamer 01. Voor een ieder is duidelijk wat het college met deze last bedoelt. Over het vervolgens herstellen van de monumentale waarde is de rechtbank van oordeel dat uit de toelichting op de tweede pagina van de last onder dwangsom voldoende blijkt dat hiermee wordt bedoeld dat de architraaflijsten die door de versteviging van de entresol beschadigd zijn geraakt moeten worden hersteld. Deze architraaflijsten en het kozijn hebben hoge monumentale waarden. Ook op dit punt is de aan eiser opgelegde last naar het oordeel van de rechtbank dus niet onbegrijpelijk.
9. Het Plan van Aanpak voor het herstel van de architraaflijsten dat eiser heeft opgesteld, heeft hij pas na het einde van de begunstigingstermijn van 3 maanden na de bekendmaking van de last onder dwangsom ter goedkeuring bij het college ingediend. En dus heeft hij alleen daarom al niet tijdig aan de last voldaan. Voor de beoordeling van het beroep is dan verder niet meer relevant of het Plan van Aanpak voldoet aan de eisen die daaraan door het college mogen worden gesteld.
10. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door eiser geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het college van handhaving mag af zien. De rechtbank kan het college volgen in zijn standpunt dat voor de versteviging van de entresol niet alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Doordat de ondersteuningsconstructie door de architraaflijsten is geplaatst, wordt hierdoor immers de monumentale waarde van de architraaflijsten aangetast. En zelfs al zou legalisatie van de entresol mogelijk zijn, dan is er op dit moment geen concreet zicht op legalisatie. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is hiervoor namelijk vereist dat eiser een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend. Dat heeft eiser niet gedaan. Ook vindt de rechtbank het handhavend optreden van het college niet onevenredig in verhouding tot het daarmee te dienen belang, namelijk de bescherming van de monumentale waarde van het pand.
11. De conclusie van het voorgaande is dat ook de beroepsgronden over deze last niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de plicht om handhavend op te treden tegen de zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning gebouwde entresol en heeft het college in redelijkheid aan eiser de last kunnen opleggen om de monumentale waarde van de architraaflijsten te herstellen.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser niet binnen de aan hem gegeven termijn aan de last heeft voldaan. Dit betekent dat de dwangsom van € 20.000,- is verbeurd.
13. Eiser voert aan dat deze last onbegrijpelijk en niet uitvoerbaar is.
14. Op de zitting heeft het college toegelicht dat met deze last wordt bedoeld dat de werkzaamheden in de kelder worden uitgevoerd conform de aan eiser verleende archeologievergunning. Volgens de voorschriften van de archeologievergunning moet eerst een Programma van Eisen worden opgesteld en ter goedkeuring aan de gemeente worden voorgelegd en vervolgens moet een Plan van Aanpak worden geschreven en worden goedgekeurd door de gemeente voordat de bestaande kelder mag worden verdiept en de huidige serre mag worden ontgraven. Verder heeft het college op de zitting toegelicht dat in het Plan van Aanpak beschreven had moeten worden hoe de archeologische begeleiding zal plaatsvinden en hoe het puinafval gecontroleerd gaat worden op de aanwezigheid van archeologische resten en hoe eventuele archeologische vondsten zullen worden gedocumenteerd.
15. Eiser moet zich op grond van de wet aan de voorschriften van een aan hem verleende vergunning houden. Als eiser dit niet doet, dan moet het college in beginsel handhavend optreden. Maar volgens vaste rechtspraak van de Afdeling vereist het rechtzekerheidsbeginsel dat het college de last zodanig duidelijk en concreet formuleert dat eiser niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan (of nagelaten) moet worden om de overtreding te beëindigen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de last zoals deze is opgenomen in de last onder dwangsom niet duidelijk wat eiser moet doen om de overtreding te beëindigen. In de last staat onder meer dat het puinaval moet worden verwijderd. Uit de toelichting van het college op de zitting is duidelijk geworden dat het puinafval juist niet mag worden verwijderd, maar moet worden onderzocht op de aanwezigheid van archeologische resten. Naar het oordeel van de rechtbank is deze last zo onduidelijk dat deze in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en daarom geen stand kan houden. De rechtbank zal het bestreden besluit voor zover dat ziet op deze last vernietigen en deze last in de last onder dwangsom herroepen.
17. Omdat de rechtbank deze last zal herroepen, wordt deze last geacht nooit te zijn opgelegd aan eiser en dus is er geen dwangsom verbeurd.
18. Eiser voert aan dat deze preventieve bouwstop voor de overige ruimten in het pand ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat hij in het verleden bij werkzaamheden in het pand waarover hij vragen had altijd contact heeft opgenomen met de toezichthouders en daar waar nodig altijd een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend.
19. De rechtbank stelt voorop dat het verbod om vergunningsplichtige bouwactiviteiten of werkzaamheden – hoe ook genaamd – zonder of in afwijking van voorafgaande toestemming door of namens het gemeentebestuur en/of de vereiste omgevingsvergunningen op grond van de Wabo, Huisvestingswet/verordening en de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg te verrichten rechtstreeks uit de wet voortvloeit. Het college kan een besluit tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom nemen als zich een gevaar voordoet dat een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. Tijdens de inspectie heeft de toezichthouder geconstateerd dat eiser meerdere werkzaamheden heeft uitgevoerd zonder of in strijd met de aan hem verleende vergunningen. Verder stonden in meerdere ruimten in het pand bouwmaterialen. Naar het oordeel van de rechtbank gaven deze constateringen van de toezichthouder het college voldoende aanleiding om aan te nemen dat zich het gevaar van nieuwe overtredingen in de overige ruimten van het pand voordeed. Daarom kon het college de preventieve last onder dwangsom aan eiser opleggen. De beroepsgrond over deze preventieve last onder dwangsom slaagt niet.
Ontbreken van een vooraanschrijving
20. Het college moet eiser in de gelegenheid stellen om zijn zienswijze te geven over een op te leggen last onder dwangsom, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat het college dit niet heeft gedaan.
21. Naar het oordeel van de rechtbank is de bouwstop uit last 1 bedoeld om verdere schadelijke gevolgen van de regelovertreding te keren. In dat geval is sprake van dusdanige spoed dat het college eiser niet vooraf in de gelegenheid hoeft te stellen om zijn zienswijze te geven. Bij de andere lasten is geen sprake van een dergelijke spoed en heeft het college eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om vooraf zijn zienswijze te geven. Het college heeft dit verzuim gepasseerd met een beroep op artikel 6:22 van de Awb. Eiser voert aan dat het college dit niet heeft mogen doen, omdat voor eiser niet duidelijk was wat de bedoeling was van de aan hem opgelegde lasten en waarom het college hem geen uitstel verleende.
22. De plicht van het college om eiser te horen is bedoeld als een waarborg dat een verificatie van gegevens plaatsvindt. De hoorplicht heeft dus geen rechtsbeschermingsfunctie; zij is uitdrukkelijk niet bedoeld als een soort bezwaarprocedure vooraf. Ook is de hoorplicht niet bedoeld om aan eiser uitleg te geven over het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen.
23. De hoorplicht is een vormvoorschrift. Een schending hiervan kan worden hersteld in bezwaar als aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Het college heeft zijn beroep op artikel 6:22 van de Awb in het bestreden besluit beargumenteerd door er op te wijzen dat door twee hoorzittingen en diverse aanvullingen van de bezwaargronden eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten ten aanzien van de lasten uiteen te zetten. Hierdoor is eiser door het niet vooraf gehoord zijn redelijkerwijs niet benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden toereikend om een beroep op artikel 6:22 van de Awb te rechtvaardigen.
De begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom
24. Eiser voert aan dat hij niet binnen de aan hem gegeven termijnen aan de lasten 2 en 3 kon voldoen, omdat de opgelegde verplichtingen voor hem niet duidelijk waren. Ook voert hij aan dat er geen spoedeisend belang aan een langere begunstigingstermijn in de weg stond. Daarom had het college volgens eiser via een aangepast of vervangend besluit of in het bestreden besluit de begunstigingstermijnen moeten aanpassen. Ook maakt eiser bezwaar tegen de hoogte van de dwangsommen.
25. Voor de bouwstop (last 1) en de preventieve last onder dwangsom (last 4) geldt geen begunstigingstermijn. Omdat de rechtbank last 3 zal herroepen, is deze beroepsgrond hiervoor niet langer relevant. Voor wat betreft de begunstigingstermijn voor last 2 overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet meer dan drie maanden nodig om de entresol te verwijderen en een uitvoeringsplan voor het herstellen van de architraaflijsten lijsten op te stellen. Dit is door eiser ook niet betwist. De door het college gegeven begunstigingstermijn is dus niet te kort.
26. De rechtbank toetst de hoogte van een opgelegde dwangsom terughoudend. Zij vindt de hoogte van de dwangsommen in overeenstemming met de lasten die aan eiser zijn opgelegd. Eiser heeft verder niets aangevoerd waarom de hoogte van de dwangsommen volgens hem onevenredig hoog zouden zijn. Dit had wel op zijn weg gelegen.
27. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
28. Zoals vermeld onder 12 is de dwangsom voor het niet tijdig voldoen aan last 2 verbeurd. Tegen het invorderingsbesluit voert eiser geen andere gronden aan dan de gronden die hij heeft aangevoerd tegen de last onder dwangsom. Deze beroepsgronden slagen niet en er is dus geen bijzondere omstandigheid waardoor het college van invordering van deze dwangsom zou kunnen afzien.
29. Zoals vermeld onder 16 en 17 zal de rechtbank last 3 herroepen en is hiervoor dus geen dwangsom verbeurd. Het college kan hiervoor dus ook geen dwangsom invorderen. De rechtbank zal het invorderingsbesluit voor zover dat ziet op de invordering van een dwangsom voor het niet tijdig voldoen aan last 3 daarom ook herroepen.