ECLI:NL:RBMNE:2022:3236

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1493
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van uitwonendenbeurs op basis van woonsituatie en bewijsvoering

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) waarin haar uitwonendenbeurs is herzien en ingetrokken. Dit besluit volgde na een controle op 4 juni 2021, waaruit bleek dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het adres waar zij volgens de Basisregistratie Personen (Brp) stond ingeschreven. Het primaire besluit van 22 juni 2021 leidde tot wijziging van haar studiefinanciering en terugvordering van te veel ontvangen bedragen. Eiseres ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 18 februari 2022. De rechtbank heeft op 9 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. Na de zitting deed de rechtbank onmiddellijk uitspraak.

De rechtbank oordeelde dat de herziening van de uitwonendenbeurs terecht was, omdat niet aannemelijk was dat eiseres haar hoofdverblijf had op het Brp-adres. De rechtbank baseerde zich op het rapport van de controleurs, waarin werd vastgesteld dat er geen persoonlijke spullen van eiseres in de woning aanwezig waren. De rechtbank vond de verklaring van de schoonzus niet overtuigend genoeg om het tegendeel te bewijzen. Ook de verklaring van de broer was ontoereikend. De rechtbank concludeerde dat er geen gebreken waren in het onderzoek en dat de cautieplicht niet van toepassing was, aangezien het ging om een herstelmaatregel en niet om een boetebesluit. Eiseres kwam niet in aanmerking voor proceskostenvergoeding en werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1493
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: drs. P. Slagter).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het gehandhaafde besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) waarin de aan haar toegekende uitwonendenbeurs is herzien en ingetrokken.
Op 4 juni 2021 is een controle uitgevoerd naar de woonsituatie van eiseres. Volgens het door de controleurs opgestelde rapport heeft eiseres niet haar hoofdverblijf op het adres waar zij volgens de Basisregistratie personen (Brp) staat ingeschreven. Naar aanleiding van het rapport heeft verweerder bij besluit van 22 juni 2021 (het primaire besluit) de studiefinanciering van eiseres gewijzigd en haar uitwonendenbeurs ingetrokken. Het te veel ontvangen bedrag aan studiefinanciering heeft verweerder teruggevorderd. Tegen dat besluit is eiseres in bezwaar gegaan. Bij besluit van 18 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2022. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft daarvoor de volgende motivering.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitwonendenbeurs terecht heeft herzien, omdat niet aannemelijk is dat eiseres haar hoofdverblijf heeft op het adres waar zij volgens het Brp staat ingeschreven. Het rapport van de controleurs, met de daarin opgenomen bevindingen, biedt daarvoor voldoende feitelijke grondslag, ook reeds zonder de verklaring van de schoonzus.
3. Uit het rapport blijkt dat de schoonzus van eiseres een kamer liet zien die de rapporteurs gezien de foto’s terecht hebben omgeschreven als een kinderkamer van een jong kind, met bijpassende kinderspullen. Daarbij zijn geen persoonlijke spullen van eiseres aangetroffen die tot haar te herleiden zijn er die erop duiden dat haar hoofdverblijf in de woning is. Als eiseres haar hoofdverblijf daar zou hebben, zouden dergelijke spullen daar verwacht mogen worden. Er zijn bijvoorbeeld geen (vieze) was, onderbroeken, sokken of verzorgingsspullen aangetroffen, maar ook bijvoorbeeld geen schoenen of jassen van eiseres. Verder is van belang dat er geen studieboeken of administratie van eiseres zijn aangetroffen of iets anders op grond waarvan aannemelijk kan zijn dat eiseres haar hoofdverblijf in de woning is. De (dames)kleding die in een deel van de kledingkast is aangetroffen en de laptop op het bed bieden geen aanknopingspunten voor om het tegendeel te concluderen. Eiseres heeft hierover niets aangevoerd wat er op wijst dat deze spullen wel van haar zijn. Eiseres heeft niet laten zien dat de aangetroffen (dames)kleding wel van haar is. Daarnaast heeft de schoonzus van eiseres geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om (eventueel na toestemming van eiseres) de laptop op te starten om te onderbouwen dat deze van haar is. Gezien de totale afwezigheid van persoonlijk aan eiseres te linken spullen, had het op de weg van eiseres gelegen om haar standpunt te onderbouwen.
4. De overgelegde verklaring van de broer is daarvoor ontoereikend. Die geeft een verklaring waarom eiseres er volgens hem woont, maar dit doet niets af aan de feitelijke vaststelling over het ontbreken van persoonlijke spullen van eiseres.
5. De rechtbank ziet ook geen gebreken in het onderzoek. Eiseres wordt niet gevolgd in het standpunt dat de controleurs de schoonzus de cautie hadden moeten geven en dat aan de schoonzus het verschoningsrecht toekomt. Het besluit dat voorligt is een herstelmaatregel dat ziet op de herziening van het recht op studiefinanciering. Reeds hierom ontbreekt in dit geval een wettelijke basis voor het gestelde recht en de cautieplicht, er nog vanaf gezien dat eiseres zelf niet is gehoord. Het boetebesluit staat in deze procedure niet ter beoordeling.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiseres komt daarom niet voor een proceskostenvergoeding in aanmerking.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.