In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 9 augustus 2022, werd de vraag behandeld of de Belastingdienst/Toeslagen terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend aan eiser in de bezwaarprocedure. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 januari 2022, waarin de definitieve huurtoeslag voor 2019 op € 0,- was vastgesteld. Dit besluit volgde op een melding van de Basisregistratie inkomen van 31 maart 2021, wat leidde tot een terugvordering van te veel ontvangen huurtoeslag. Na het indienen van bezwaar, werd het bezwaar gegrond verklaard en de huurtoeslag aangepast naar € 3.431,-. Echter, eiser stelde dat hij recht had op een proceskostenvergoeding, wat door de rechtbank werd afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een herroeping van het primaire besluit door een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank verduidelijkte dat de Belastingdienst/Toeslagen en de inspecteur voor de inkomstenbelasting verschillende bestuursorganen zijn, waarbij de inspecteur verantwoordelijk is voor het vaststellen van inkomensgegevens. Eiser werd niet gevolgd in zijn standpunt dat verweerder op basis van een beschikking van de inspecteur had moeten concluderen dat hij geen voordeel had uit sparen en beleggen. De rechtbank concludeerde dat de beschikbare inkomensgegevens niet tegenstrijdig of onjuist waren, en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.