ECLI:NL:RBMNE:2022:3234

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/157
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een ziektewetuitkering en de weigering van een nieuwe uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 12 augustus 2022, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn ziektewetuitkering met ingang van 20 juni 2021 en de weigering om hem met ingang van 24 juni 2021 een nieuwe ziektewetuitkering te verstrekken, beoordeeld. Eiser, die zich op 7 mei 2020 ziekmeldde als verkoopmedewerker, ontving een ziektewetuitkering. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 december 2021, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft de zaak op 9 mei 2022 behandeld via een beeldverbinding, waarbij eiser, zijn zoon en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiser betoogt dat zijn fysieke en psychische beperkingen niet voldoende zijn erkend en dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. De rechtbank onderzoekt of de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd en of er voldoende rekening is gehouden met de klachten van eiser.

De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de medische informatie zorgvuldig hebben beoordeeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van hun conclusies. Eiser heeft geen objectieve medische informatie overgelegd die de beoordeling van zijn beperkingen in twijfel trekt. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de beëindiging van de ziektewetuitkering en de weigering van een nieuwe uitkering terecht zijn geweest. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.F. Ronday),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van eisers ziektewetuitkering met ingang van 20 juni 2021 en de weigering aan eiser met ingang van 24 juni 2021 een ziektewetuitkering te verstrekken.
Met het bestreden besluit van 15 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij die besluiten gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn zoon, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Op 7 mei 2020 heeft eiser zich ziekgemeld voor zijn werk als verkoopmedewerker bij [bedrijf]. Hij werkte gemiddeld 30,11 uur per week. Hij ontving een ziektewetuitkering. De rechtbank beoordeelt of verweerder de ziektewetuitkering van eiser mocht stopzetten en of verweerder mocht weigeren aan eiser een ziektewetuitkering te verstrekken. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. Bij de medische beoordeling in verband met de eerstejaars Ziektewet beoordeling is beoordeeld of eiser geschikt is voor zijn arbeid en of sprake is van een vermindering van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid. In het arbeidsdeskundig rapport van 11 mei 2021 is geconcludeerd dat eiser op 6 mei 2021 meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Nadat eiser in bezwaar heeft aangevoerd dat hij niet in staat is meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts concludeert in bezwaar dat er geen aanleiding is om af te wijken van de door de primaire arts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) per datum in geding. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige.
Medische beoordeling
3. Eiser voert aan dat zijn beperkingen niet in voldoende mate worden erkend. Hij heeft zodanige fysieke beperkingen dat hij de geduide functies niet kan verrichten. De fysieke beperkingen van eiser maken de in de FML geduide functies te zwaar voor eiser, er is een indicatie voor een urenbeperking. Eiser overlegt in beroep medische informatie van zijn behandelaren om zijn standpunt te onderbouwen.
4. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de psychische klachten van eiser die door zijn beperkingen worden veroorzaakt. Al zijn pogingen tot vermindering van zijn klachten hebben niet tot resultaat geleid. Als gevolg daarvan is eiser depressief geworden. Al vanaf 2013 heeft eiser klachten van depressieve aard. Verweerder is er ook mee bekend dat eiser voor de psychische problematiek in het verleden onder behandeling heeft gestaan van een psychiater. Er is onvoldoende rekening gehouden met de psychische klachten van eiser.
5. Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Het is de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om de klachten te vertalen in beperkingen bij het uitvoeren van werkzaamheden. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische rapport heeft gebaseerd op dossieronderzoek, het verslag van de hoorzitting in bezwaar en de (medische) informatie (van eisers behandelaren) die werd verkregen tijdens de bezwaarprocedure. Uit de stukken kan worden afgeleid dat alle relevante medische informatie door de verzekeringsartsen is betrokken in de beoordeling. Op basis daarvan is gemotiveerd welke beperkingen er zijn aangenomen. In beroep heeft de verzekeringsarts op grond van de informatie van behandelaars van eiser de FML op één punt aangepast vanwege het in december 2021 vastgestelde thoracic outlet syndroom (TOS). Hoewel onbekend was of eiser dit ook al had ten tijde van de data in geding (20 en 24 juni 2021), is de verzekeringsarts daar wel van uit gegaan. De verzekeringsarts heeft op grond van de diagnose TOS een beperking toegevoegd ten aanzien van frequent/langdurig boven schouderhoogte werken. Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de psychische klachten in 2012/2013 al bestonden, maar dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de psychische klachten in de tussenliggende periode van 8 jaar zijn verbeterd. Zo heeft eiser gewerkt, was hij niet onder behandeling voor zijn psychische klachten en kreeg hij geen medicatie voorgeschreven. Bij onderzoek door de primaire verzekeringsarts werden geen afwijkingen geobjectiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in beroep geen objectiveerbare medische informatie overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van de medische beoordeling van zowel zijn fysieke als psychische klachten. Daarom vindt de rechtbank dat er geen urenbeperking ten aanzien van werken is, zoals eiser stelt. Eisers stelling dat zijn psychische klachten altijd zijn blijven bestaan en dat op grond daarvan meer beperkingen moeten worden aangenomen is daarvoor onvoldoende. Weliswaar blijkt uit de stukken dat eiser in het verleden ook onder behandeling is geweest van een psychiater en blijkt verder dat eiser op 3 september 2021 (opnieuw) wordt verwezen naar de psycholoog die in december 2021 een matige depressie vaststelt, maar daaruit blijkt niet dat de psychische klachten zoals die in december 2021 zijn vastgesteld, op 20 en 24 juni 2021 ook in die mate aanwezig waren. Het is aan eiser om met een medische onderbouwing aannemelijk te maken dat de beperkingen op de data in geding zoals die zijn vastgesteld door de verzekeringsarts te licht zijn. Daar is hij niet in geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
7. Tegen de arbeidskundige beoordeling voert eiser aan dat hij een aantal door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies niet kan uitvoeren, gelet op zijn pijnklachten en zijn beperkingen ten aanzien van zijn hand en de klachten in zijn been.
8. De rechtbank wijst er allereerst op dat een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zelf geen medisch onderzoek verricht en dus mag uitgaan van de juistheid van de beoordeling van de beperkingen zoals die door de verzekeringsarts zijn vastgesteld. Het is ook aan de verzekeringsarts om al dan niet een urenbeperking aan te nemen. Dat is voor eiser niet aangenomen. In dit geval heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op grond van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld of eiser nog kan werken, en zo ja, hoeveel eiser daarmee dan kan verdienen. In het arbeidskundige rapport van 14 december 2021 staat gemotiveerd waarom eiser in staat moet worden geacht met zijn beperkingen de daar geduide functies te kunnen uitoefenen. In beroep wordt dit, met de nieuw aangenomen beperking die volgt uit TOS, opnieuw beoordeeld. Als gevolg hiervan vervalt een functie waarvan de belasting niet passend is. Wel blijven er voldoende passende functies over, zodat er geen aanleiding is voor een andere conclusie over de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser voert in beroep redenen aan waarom de geduide functies niet geschikt voor hem zouden zijn. De rechtbank constateert dat de redenen die eiser noemt, een herhaling vormen van de redenen die hij in bezwaar daarover heeft aangevoerd. Verweerder heeft gemotiveerd waarom de functies ondanks eisers beperkingen toch geschikt zijn voor hem. Met wat eiser in beroep aanvoert, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de geduide functies niet geschikt zouden zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de ziektewetuitkering terecht heeft beëindigd met ingang van 20 juni 2021. Ook heeft verweerder terecht geweigerd eiser met ingang van 24 juni 2021 ziekengeld te verstrekken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.