ECLI:NL:RBMNE:2022:3225

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
9525622 \ UC EXPL 21-7791
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtsgeldigheid van een opdracht tot rioolwerkzaamheden en de vraag of de gedaagde als lasthebber heeft gehandeld

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, staat centraal of de gedaagde, [gedaagde] B.V., de opdracht voor rioolwerkzaamheden aan [eiser] B.V. heeft verstrekt in eigen naam of als lasthebber van [onderneming 1] B.V. De eiser, [eiser] B.V., heeft in maart en juli 2019 werkzaamheden verricht en vorderde betaling van € 25.000,-- voor onbetaalde facturen. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij als lasthebber heeft gehandeld, waardoor er geen overeenkomst tussen haar en de eiser tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde bevoegd was om namens [onderneming 1] op te treden, en dat de eiser niet op de hoogte was van deze volmacht. De rechter concludeert dat de eiser de verkeerde partij heeft gedagvaard, wat leidt tot afwijzing van de vordering. Tevens is de eiser veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 996,00. De uitspraak is gedaan op 13 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9525622 \ UC EXPL 21-7791
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. D.A. IJpelaar,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. J.M. van Noort.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 16,
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek met producties 3 en 4.
- de akte uitlaten producties van [eiser] .
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiser] heeft op 18 maart 2019 en 29 juli 2019 in opdracht van [gedaagde] rioolwerkzaamheden verricht aan de onroerende zaak aan de [adres 1] / [adres 2] in [plaats] (hierna: het pand). [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) is de eigenaar van dit pand.
2.2.
Op 19 april 2019 en 16 augustus 2019 heeft [eiser] de kosten van de werkzaamheden (€ 18.097,62 respectievelijk € 7.716,79) in rekening gebracht per factuur. Beide facturen zijn gericht aan [onderneming 1] per adres van [gedaagde] .
2.3.
De facturen zijn onbetaald gebleven. [eiser] vordert in deze procedure betaling van € 25.000,-- (waartoe zij om proceseconomische reden haar vordering heeft beperkt) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en de proceskosten.
2.4.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering. Zij stelt dat zij bij het geven van de opdracht heeft gehandeld als lasthebber, in naam en voor rekening van [onderneming 1] en dat er tussen [gedaagde] en [eiser] dus geen overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
In de kern gaat dit geschil over de vraag of [gedaagde] de opdracht aan [eiser] voor zichzelf of als (bevoegd) lasthebber van [onderneming 1] heeft verstrekt.
3.2.
[onderneming 1] heeft op 26 maart 2007 een beheerovereenkomst gesloten met [gedaagde] , die destijds nog de naam [onderneming 2] B.V. droeg. [gedaagde] mag op grond van die overeenkomst in naam en voor rekening van [onderneming 1] onder meer opdrachten verstrekken voor onderhoudswerkzaamheden tot € 1.000,00 en voor noodzakelijke maatregelen in spoedeisende gevallen. De overeenkomst wordt door [eiser] niet betwist, zodat van het bestaan van die overeenkomst wordt uitgegaan.
Partijen zijn het weliswaar niet eens over de grondslag voor de opdrachten (onderhoud tot € 1.000,00 of maatregelen in spoedeisend geval), maar stellen beiden dat [gedaagde] bevoegd was tot het namens [onderneming 1] verstrekken van de opdrachten voor de werkzaamheden die [eiser] op 18 maart 2019 en 29 juli 2019 heeft verricht. Daarom staat vast dat [gedaagde] als gevolmachtigde dan wel lasthebber van [onderneming 1] voor diens rekening de opdrachten heeft verstrekt. Op grond van artikel 3:66 lid 1 BW treffen de gevolgen van de overeenkomst [gedaagde] in beginsel niet.
3.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat zij van het bestaan van de volmacht niet op de hoogte was. [gedaagde] stelt dat zij haar hoedanigheid als gevolmachtigde dan wel lasthebber in ieder geval schriftelijk kenbaar heeft gemaakt in haar opdrachtbrieven aan [eiser] van 7 januari 2019 en 20 augustus 2019. In de opdrachtbrieven staat:
‘Namens en in opdracht van [onderneming 1] B.V. verstrekken wij u opdracht[...]’en
‘Uw nota dient in enkelvoud, vergezeld van een kopie van deze opdracht en een door de huurder getekende werkbon als volgt tenaamgesteld te worden: [onderneming 1] B.V. p/a [gedaagde] B.V.[...]’.
3.4.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om de opdrachtbrieven buiten beschouwing te laten, omdat de brieven aan [eiser] zijn gericht en zij daarmee dus bekend was. [eiser] is bovendien in deze procedure in de gelegenheid gesteld te reageren op de brieven. De inhoud van de brieven stelt [eiser] niet ter discussie. Zij heeft haar facturen aan [onderneming 1] gericht, zoals in de opdrachtbrieven is opgedragen. Met het handelen van [gedaagde] in hoedanigheid van gevolmachtigde van [onderneming 1] was [eiser] dus bekend, althans kon zij bekend zijn. Deze stelling van [eiser] is daarom onvoldoende onderbouwd.
3.5.
Omdat [gedaagde] als gevolmachtigde dan wel lasthebber van [onderneming 1] de opdrachten voor de werkzaamheden op 18 maart 2019 en 29 juli 2019 heeft verstrekt, is [gedaagde] niet gebonden aan de gevolgen van de door [eiser] gestelde overeenkomst. [eiser] heeft dus de verkeerde partij in rechte betrokken. De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen.
3.6.
Omdat [eiser] ongelijk heeft gekregen, moet zij de proceskosten van [gedaagde] betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 996,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x € 498,00).

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 996,00 aan salaris gemachtigde,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en uitgesproken op 13 juli 2022.