In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, vordert de vennootschap onder firma [eiser] V.O.F. betaling van een factuur van € 628,47 voor aanvangswerkzaamheden die zijn verricht in het kader van het bewind over het vermogen van [A]. De procedure is gestart na het niet betalen van deze factuur door [gedaagde], die in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van [A] optreedt. De vordering omvat ook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [A] stond onder bewind en [B] was de oorspronkelijke bewindvoerder tot zijn ontslag op 6 december 2017. [eiser] werd benoemd tot opvolgend bewindvoerder, maar het bewind werd op 25 april 2019 opgeheven. [gedaagde] werd op 23 november 2021 benoemd tot bewindvoerder. [eiser] heeft op 18 mei 2020 een factuur gestuurd aan [gedaagde] voor haar werkzaamheden, maar deze is niet betaald. [gedaagde] betwist de betaling en verwijst naar vermeende nalatigheid van [eiser], die volgens hem heeft geleid tot schade voor [A].
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] zijn verweer niet heeft onderbouwd en dat [eiser] recht heeft op de betaling van de factuur. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.