ECLI:NL:RBMNE:2022:3222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
9794674 \ AC EXPL 22-861
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur voor aanvangswerkzaamheden door bewindvoerder

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, vordert de vennootschap onder firma [eiser] V.O.F. betaling van een factuur van € 628,47 voor aanvangswerkzaamheden die zijn verricht in het kader van het bewind over het vermogen van [A]. De procedure is gestart na het niet betalen van deze factuur door [gedaagde], die in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van [A] optreedt. De vordering omvat ook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [A] stond onder bewind en [B] was de oorspronkelijke bewindvoerder tot zijn ontslag op 6 december 2017. [eiser] werd benoemd tot opvolgend bewindvoerder, maar het bewind werd op 25 april 2019 opgeheven. [gedaagde] werd op 23 november 2021 benoemd tot bewindvoerder. [eiser] heeft op 18 mei 2020 een factuur gestuurd aan [gedaagde] voor haar werkzaamheden, maar deze is niet betaald. [gedaagde] betwist de betaling en verwijst naar vermeende nalatigheid van [eiser], die volgens hem heeft geleid tot schade voor [A].

De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] zijn verweer niet heeft onderbouwd en dat [eiser] recht heeft op de betaling van de factuur. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 9794674 \ AC EXPL 22-861
Vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiser] V.O.F.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigden: gerechtsdeurwaarders J. Hubers, mr. H.J.M. van der Manden en mr. B.C.H. Kolfschoten,
tegen
[gedaagde] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [A],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6,
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting op 6 april 2022, waarin is opgenomen de mondelinge conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek met producties 1 tot en met 5,
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting op 1 juni 2022, waarin is opgenomen de mondelinge conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Het vermogen van [A] (hierna: [A (voornaam)] ) staat onder bewind. Vanaf 9 oktober 2013 tot 6 december 2017 was [B] (hierna: [B] ) bewindvoerder. Bij beschikking van 6 december 2017 is [B] ontslagen en is [eiser] benoemd tot opvolgend bewindvoerder. Op 25 april 2019 is het bewind opgeheven. Op 23 november 2021 is [gedaagde] benoemd tot bewindvoerder.
2.2.
[eiser] heeft op 18 mei 2020 aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor de vergoeding van haar aanvangswerkzaamheden ter hoogte van € 628,47. [gedaagde] heeft die niet betaald. [eiser] vordert in deze procedure betaling van de factuur, de wettelijke rente vanaf 2 juni 2020 tot de dagvaarding (€ 22,31) en de buitengerechtelijke incassokosten (€ 94,27). [eiser] heeft ook gevorderd dat [gedaagde] haar proceskosten betaalt.
2.3.
[gedaagde] wil de factuur niet betalen omdat – kort gezegd – hij vindt dat [eiser] nalatig is geweest en [A (voornaam)] daardoor financiële en psychische schade heeft geleden.

3.De beoordeling

De factuur
3.1.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] aanspraak kan maken op een vergoeding van € 628,47 voor haar aanvangswerkzaamheden. Dat blijkt bovendien uit de beschikking van de kantonrechter van 6 december 2017.
3.2.
Volgens [gedaagde] heeft het schuldsaneringstraject bij [organisatie] voor de schulden van [A (voornaam)] vertraging opgelopen door [eiser] . De voormalig bewindvoerder [B] is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [A (voornaam)] en heeft dat overgemaakt aan [eiser] in plaats van aan [A (voornaam)] , aldus [gedaagde] . Het duurde volgens [gedaagde] even voordat [A (voornaam)] en hij daarachter kwamen. [eiser] heeft uiteindelijk het bedrag dat zij had ontvangen, aan [gedaagde] overgemaakt. [A (voornaam)] was echter in het kader van het schuldsaneringstraject verplicht om op een bepaalde datum een bedrag over te maken aan [organisatie] en dat is door het voorgaande niet gelukt, aldus [gedaagde] . Het gevolg daarvan is volgens [gedaagde] dat [A (voornaam)] anderhalf jaar langer een eigen bijdrage voor de schuldenregeling heeft betaald, naast de maandelijkse kosten van de bewindvoerder.
3.3.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] zijn stellingen geheel niet heeft onderbouwd, waardoor zijn verweer niet slaagt. Daarnaast is het volgende relevant.
3.4.
De kantonrechter heeft op 16 januari 2020 [B] veroordeeld tot betaling aan [A (voornaam)] van € 1.382,48, waaronder de vergoeding voor de aanvangswerkzaamheden van [eiser] ter hoogte van € 628,47. [eiser] heeft deze procedure aanhangig gemaakt in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [A (voornaam)] en deed datzelfde voor een aantal andere cliënten. Het bewind over het vermogen van [A (voornaam)] was al opgeheven op de datum van de hiervoor genoemde beschikking. [A (voornaam)] diende daarom zelf de veroordeling bij [B] te verhalen. Voor haar andere cliënten heeft [eiser] een betalingsregeling met [B] getroffen. In dat kader heeft [B] kennelijk op 11 mei 2020 eenmaal een bedrag van € 115,21 als aflossing op de vordering van [A (voornaam)] aan [eiser] overgemaakt. [eiser] heeft dat op 18 mei 2020 teruggestort naar [B] .
3.5.
Dat [eiser] meer geld van [B] heeft ontvangen en dat langdurig onder zich heeft gehouden, is niet gebleken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiser] slechts € 115,21 tijdelijk (één week) ten onrechte onder zich heeft gehad. Uit de beschikking van de kantonrechter van 16 januari 2020 en het feit dat [eiser] op dat moment geen bewindvoerder meer was, volgt dat het op de weg van [A (voornaam)] had gelegen om het bedrag bij [B] tijdig te innen ten behoeve van zijn schuldsaneringstraject bij [organisatie] . De wijze waarop [eiser] heeft gehandeld, vormt dus geen grondslag voor een schadevergoeding en ontslaat [gedaagde] evenmin van zijn verplichting om de vergoeding voor de aanvangswerkzaamheden van [eiser] aan haar te voldoen. De vordering van [eiser] wordt daarom toegewezen.
3.6.
Omdat [gedaagde] de factuur van [eiser] niet op tijd heeft betaald, is hij de wettelijke rente verschuldigd. Die bedraagt vanaf 2 juni 2020 (de datum van verzuim) tot de dagvaarding € 22,31. Dit bedrag wordt dan ook toegewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.7.
[eiser] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering is getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 94,27 toegewezen.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- rente vanaf 2 juni 2020 tot de dagvaarding

628,47
22,31
- buitengerechtelijke incassokosten
94,27
+
totaal
745,05
De proceskosten
3.9.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,22
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
248,00
(2 punten × € 124,00)
Totaal
677,22

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 745,05,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 677,22,
4.3.
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.