ECLI:NL:RBMNE:2022:3221

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
9739126 \ UC EXPL 22-1741
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zwemlessen na opzegging door ouders

In deze zaak vordert [eiser], een zwemschool, betaling van zwemlessen door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], ouders van twee kinderen die zwemlessen volgden. De ouders hebben de overeenkomsten voor zwemlessen opgezegd, maar [eiser] stelt dat dit niet tijdig is gebeurd volgens de algemene voorwaarden. De procedure betreft de periode vanaf 1 mei 2021. De ouders hebben op 29 en 30 april 2021 de abonnementen opgezegd, terwijl [eiser] hen op 26 april 2021 op de hoogte heeft gesteld van de startdatum van de nieuwe zwemperiode. De kantonrechter oordeelt dat de ouders niet aan de opzegtermijn van vier weken konden voldoen, omdat zij pas kort voor de startdatum van de nieuwe periode op de hoogte werden gesteld. Hierdoor wordt het deel van de vordering van [eiser] dat betrekking heeft op de zwemkaart voor [B (voornaam)] afgewezen.

Voor [A (voornaam)] is het echter niet in geschil dat er een zwemkaart voor een hele periode is overeengekomen. De kantonrechter oordeelt dat de ouders de zwemkaart voor [A (voornaam)] moeten betalen, omdat opzegging tijdens de periode niet mogelijk is. De vordering van [eiser] voor deze zwemkaart wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf de dagvaarding. Daarnaast vordert [eiser] buitengerechtelijke incassokosten, die gedeeltelijk worden toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 232,- aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 9739126 \ UC EXPL 22-1741
Vonnis van 22 juni 2022
in de zaak van
[eiser] V.O.F.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Te-Recht Gerechtsdeurwaarders en Incasso B.V.,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende in [woonplaats] ,
gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 9,
- de conclusie van antwoord met twee producties,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter wilde uitspraak doen op 8 juni 2022, maar dat is niet gelukt. Daarom is besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiser] is een zwemschool en biedt zwemlessen aan. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de ouders van [A (voornaam)] en [B (voornaam)] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn overeenkomsten aangegaan met [eiser] voor zwemlessen voor hun kinderen. De overeenkomsten zijn gesloten via een inschrijfformulier op de website van [eiser] . [A (voornaam)] is sinds 13 december 2018 ingeschreven voor zwemlessen. [B (voornaam)] sinds 3 december 2020.
2.2.
Het jaarlijkse zwemrooster van [eiser] is ingedeeld in vier perioden van tien weken. Opzeggen is volgens de algemene voorwaarden mogelijk per e-mail of schriftelijk en minimaal vier weken voorafgaand aan de nieuwe periode. Deze procedure gaat over de periode vanaf 1 mei 2021.
2.3.
Op 26 april 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kenbaar gemaakt dat de nieuwe zwemperiode voor [B (voornaam)] begint op 1 mei 2021. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben het abonnement van [B (voornaam)] op 29 april 2021 opgezegd.
2.4.
[A (voornaam)] heeft één les gevolgd in de periode waarover deze procedure gaat. Het abonnement van [A (voornaam)] hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op 30 april 2021 opgezegd.
2.5.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig hebben opgezegd. Daarom zijn zij volgens [eiser] de prijs van de zwemkaarten (€ 192,- per kind, totaal € 384,-) voor één periode verschuldigd. [eiser] vordert in deze procedure betaling daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiser] vordert ook dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten betalen.
2.6.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn het niet eens met de vordering van [eiser] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat er sprake is van een overeenkomst die op grond van de wet steeds kan worden opgezegd met een opzegtermijn van één maand. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geven aan dat zij daardoor slechts verplicht zijn om één maand lesgeld voor beide kinderen (€ 128,-) te betalen.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser] slechts voor een deel toewijzen en daarbij is het volgende relevant.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] doen weliswaar een beroep op een wettelijke bepaling over opzegging, maar zij zijn met [eiser] anders overeengekomen. De overeenkomst is in dit geval leidend. De algemene voorwaarden maken daarvan deel uit, want [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben die geaccepteerd ten tijde van de inschrijving. Uit de algemene voorwaarden volgt dat de overeenkomst uiterlijk vier weken voor de nieuwe zwemperiode kan worden opgezegd.
Zwemkaart voor [B (voornaam)]
3.3.
De zwemlessen waren vanwege de maatregelen in verband met het Coronavirus kennelijk enige tijd uitgesteld. Op 26 april 2021 waren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] pas op de hoogte gebracht van de startdatum van de nieuwe zwemperiode, die binnen een week zou beginnen. Het was dus voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] feitelijk onmogelijk om te voldoen aan de voorwaarde voor opzegging van de overeenkomst uiterlijk vier weken voor aanvang van de nieuwe periode. Zij kunnen daarom niet gehouden worden aan deze voorwaarde. Het deel van de vordering van [eiser] dat ziet op de zwemkaart voor [B (voornaam)] wordt daarom afgewezen.
Zwemkaart voor [A (voornaam)]
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [A (voornaam)] één zwemles heeft gevolgd en dat partijen in beginsel een zwemkaart voor een hele periode zijn overeengekomen. Dat laatste betekent dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet slechts een deel van de overeengekomen zwemlessen kunnen afnemen. Opzegging terwijl de periode al is begonnen is niet mogelijk. Of er sprake is van stilzwijgende verlenging van de overeenkomst en wat daarvan de gevolgen moeten zijn, kan daarom in het midden worden gelaten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten de zwemkaart voor [A (voornaam)] wel betalen. Het deel van de vordering van [eiser] dat ziet op deze zwemkaart (ter hoogte van € 192,-) wordt daarom toegewezen.
3.5.
Omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de zwemkaart voor [A (voornaam)] niet tijdig hebben betaald, zijn zij de wettelijke rente verschuldigd. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen met ingang van de dagvaarding tot de voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.6.
[eiser] vordert ook vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering is getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is, vanwege de aanvankelijk hogere hoofdsom, hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten wordt slechts toegewezen tot een bedrag van € 40,-.
Proceskosten
3.7.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 232,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 192,-, met ingang van 3 maart 2022, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.3.
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken door mr. V. van Dam op 22 juni 2022.