ECLI:NL:RBMNE:2022:3207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/2613
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schorsing omgevingsvergunning voor aanbouw en balkon

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bewoners van een nabijgelegen woning, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan de vergunninghouders voor het realiseren van een aanbouw aan de achtergevel en een balkon. De verzoekers stellen dat de vergunning leidt tot een onredelijke en ongewenste situatie, omdat de aanbouw in strijd zou zijn met de bouwregels van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning afgewezen, omdat het voorlopig oordeel is dat de vergunning na heroverweging in stand kan blijven. Hoewel er sprake is van een motiveringsgebrek in het besluit van het college, kan dit in de bezwaarprocedure worden hersteld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de belangen van de vergunninghouders zwaarder wegen dan die van de verzoekers, die zich zorgen maken over privacy en hinder door de bouwactiviteiten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de omgevingsvergunning te schorsen, waardoor de vergunninghouders hun bouwplannen kunnen voortzetten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2613

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Bogaers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren (verweerder)

(gemachtigde: mr. F. van Lent).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2]uit [woonplaats] (vergunninghouders)
(gemachtigde: mr. F.K. van Wijk).

Inleiding

1. Vergunninghouders hebben op 7 april 2021 bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een aanbouw aan de achtergevel, het realiseren van een balkon, het plaatsen van een dakraam in het voordakvlak en
het plaatsen van een dakkapel in het zijdakvlak van hun woning op het perceel [adres] in [woonplaats] .
2. Met het besluit van 31 mei 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en vanwege de strijdigheid met het bestemmingsplan ook voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Het bouwplan is in strijd met de regels van het bestemmingsplan vanwege het overschrijden van de maximale goothoogte.
3. Verzoekers wonen aan [adres] in [woonplaats] . Zij hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. Het college moet nog op het bezwaar beslissen.
4. Vergunninghouders zijn niet bereid de uitkomst van de bezwaarprocedure af te wachten en zijn begonnen met het uitvoeren van het bouwplan. Daarom hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om de vergunning te schorsen.
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een ordemaatregel afgewezen.
6. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van verweerder, vergunninghouders en hun gemachtigde. Ook is verschenen voor verzoekers ir. [A] .

Overwegingen

Spoedeisend belang
7. De zaak is spoedeisend, omdat vergunninghouder nu al gebruik maakt van zijn vergunning en niet de bezwaarprocedure wil afwachten. Verzoekers willen dat vergunninghouder stopt met de werkzaamheden en niet verder gebruik maakt van de verleende vergunning.
Het beoordelingskader van de voorzieningenrechter
8. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium van de procedure (de
bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding wanneer de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
9. De voorzieningenrechter zal in deze uitspraak eerst beoordelen of het besluit naar het
voorlopige oordeel rechtmatig is of niet. Daarna zal zij afwegen of de belangen van verzoekers bij het treffen van een voorziening al dan niet zwaarder moeten wegen dan het belang van verweerder en vergunninghouders om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekers.
De rechtmatigheid van het besluit
10. De woning van vergunninghouders is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Laren-West” en de “Correctieve herziening , Laren” en heeft de bestemming ‘Wonen’. Ook is de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ van toepassing.
11. Het bouwplan is deels in strijd met artikel 18.2.1. onder e van het bestemmingsplan, omdat de voor een hoofdgebouw maximaal toegestane goothoogte van 5 meter aan de achterzijde met 0,65 meter wordt overschreden. Het college heeft het bouwplan getoetst aan artikel 4, eerste lid, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Beleidsregels Planologische afwijkingen of een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan worden verleend. Het college vindt dat hier de in de Beleidsregels opgenomen hardheidsclausule van toepassing is om te kunnen afwijken van het beleid dat in beginsel niet wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Een strikte toepassing van de regels van het bestemmingsplan en het gemeentelijk ruimtelijk leidt in dit geval tot een zeer onredelijke of ongewenste situatie. Het college heeft hierbij betrokken dat de woning binnen het bouwvlak op de begane grond en op de eerste verdieping uitgebouwd wordt, waarbij de bestaande goot- en bouwhoogte 5,65 meter is en wordt doorgetrokken en dat die hoogte aansluit op de goot- en bouwhoogte van de buren.
12. Op de zitting heeft gemachtigde van het college bevestigd dat de vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan alleen ziet op het deel van het bouwplan, waarbij het hoofdgebouw wordt uitgebreid op de eerste verdieping en niet voor de aan- of uitbouw op de begane grond. Die aan- of uitbouw past volgens het college wel binnen het bestemmingsplan.
13. De voorzieningenrechter volgt het college dat het bouwplan voor zover het ziet op de werkzaamheden op de eerste verdieping, een uitbreiding van het hoofdgebouw is. Het gaat hier namelijk om het doortrekken van de achtergevel van de woning over de hele breedte, waardoor de gevel aansluit bij de achtergevel van de woning van verzoekers. Het is de bevoegdheid van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter kan alleen toetsen of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Uit de omgevingsvergunning volgt dat verweerder de afwijking van het bestemmingsplan aanvaardbaar vindt, omdat de goot- en bouwhoogte aan de achterzijde op de eerste verdieping gelijk wordt getrokken met de woning van verzoekers. Dit is een situatie waarin de Beleidsregels afwijking van het bestemmingsplan onder voorwaarden mogelijk vinden. De voorzieningenrechter kan dit volgen, maar ziet niet dat bij de beoordeling de belangen van verzoekers zijn betrokken. In zoverre is het besluit dan ook onvoldoende gemotiveerd. Dit gebrek kan echter in de motivering in bezwaar worden hersteld.
14. De bezwaren van verzoekers zijn vooral gericht tegen de aan- of uitbouw op de begane grond en het daarop op te richten dakterras. Verzoekers wijzen er op dat de aanbouw hoger is dan toegestaan en tot een onredelijke en ongewenste situatie leidt. Daar komt bij dat de achtergevel na verwezenlijking van de uitbouw fors vooruit springt, waardoor de balans van de achtergevels, de welstand, het woongenot, de woningwaarde onherstelbaar beschadigd wordt. Dit alles wordt versterkt door de hoge hoogte van het bouwwerk, waardoor zonlicht wordt ontnomen op het terras en er hinder ontstaat van schaduw op het terras en in de woning.
Hoogte aanbouw
15. De voorzieningenrechter gaat aan de hand van de bouwtekening ervan uit dat op de begane grond sprake is van een aanbouw [1] . Gelet op het bestemmingsplan geldt daarvoor een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 meter [2] . Aan die regels wordt hier voldaan. Gezien de uitleg in het bestemmingsplan over de wijze van meten [3] is de goothoogte hier gelijk aan de hoogte van de aanbouw. Die hoogte is 3 meter. De bouwhoogte moet worden gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk. Inclusief het afscheidingsscherm op het terras van 1,80 meter hoog is de bouwhoogte dus minder dan de toegestane 6 meter. Dit betekent dat de aanbouw voldoet aan de bouwregels van het bestemmingsplan. Dat betekent ook dat in dat geval dan geen ruimte is om met de belangen van verzoekers rekening te houden. Zoals bijvoorbeeld hun belangen bij het behouden van zonlicht.
16. De voorzieningenrechter overweegt dat het bestreden besluit een motivering mist zoals hiervoor over de beoordeling van het bouwplan in relatie tot de planregels. In zoverre is dus sprake van een motiveringsgebrek, maar ook dat kan in bezwaar door het college worden hersteld.
Welstand
17. Verzoekers voeren voorts aan dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Zij wijzen ter onderbouwing op het rapport “Esthetische beoordeling [locatie] ” van 21 juni 2022, opgesteld door [A] , in reactie op het stempeladvies van de commissie Mooi Sticht van 16 mei 2022.
18. Nu in bezwaar verzoekers een tegenrapport overleggen, is het aan het college om hierop in bezwaar in te gaan en nader zijn standpunt te motiveren over de welstandscriteria en of voldaan wordt aan de redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter ziet in afwachting daarvan in het welstandsaspect geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
19. Verzoekers stellen dat realisering van het bouwplan leidt tot hinder vanwege inkijk, zowel rechtstreeks als zijzicht, in hun woning. Het bouwplan is daarom ook in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek.
20. De voorzieningenrechter overweegt dat sprake is van het plaatsen van een scherm ter afscheiding van het terras op de aanbouw. Het scherm zal van beplanting worden voorzien om inkijk te voorkomen. Dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering ziet de voorzieningenrechter niet. Met name over de vraag of zijzicht relevant is, wordt in de civiele rechtspraak verschillend gedacht.
Overigens hebben vergunninghouders op de zitting opgemerkt dat zij in gesprek willen met verzoekers over een andere uitvoering van het afscheidingsscherm om daarmee zicht op en inkijk in de woning van verzoekers te voorkomen. Dit aspect kan wel in de bezwaarfase nader worden besproken.
Vooraf niet gehoord
21. Verzoekers stellen ook dat de vergunning in strijd met artikel 41 van het Verdrag van de Grondrechten van de EU (het Handvest) is verleend, omdat het college verzoekers niet vooraf heeft gehoord. En dat terwijl deze vergunning verzoekers juist negatief belast.
22. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het Handvest in deze zaak niet in deze procedure worden ingeroepen, omdat dat artikel alleen waarborgen schept in procedures waarbij de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie partij zijn [4] .
Overigens kunnen verzoekers in bezwaar en op de hoorzitting van de adviescommissie hun bezwaargronden nog toelichten.
Conclusie rechtmatigheidsoordeel
23. Concluderend komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat de omgevingsvergunning met in achtneming van wat hiervoor is overwogen over het motiveringsgebrek, na heroverweging in stand kan blijven.
Belangenafweging in de voorlopige voorziening
24. Gelet op het voorlopige rechtmatigheidsoordeel is er in deze belangenafweging minder ruimte voor het belang van verzoekers bij het schorsen van de omgevingsvergunning totdat het college op het bezwaarschrift heeft beslist dan voor de belangen van vergunninghouders bij het afwijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van vergunninghouders bij het kunnen voortzetten van de bouwwerkzaamheden dan ook zwaarder dan het belang van verzoekers dat is gelegen in privacy en andere nadelige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat.

Conclusie

25. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Dit betekent dat het bouwplan mag worden voortgezet. Dit is voor eigen risico van vergunninghouders. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Volgens de begripsbepaling 1.5 in het bestemmingsplan Laren-West is dat een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het al dan niet in directe verbinding staat en daaraan functioneel ondergeschikt is
2.Artikel 18.2.2., aanhef en onder i, van het bestemmingsplan Laren-West
3.Artikel 2.1 en 2.3 van het bestemmingsplan
4.zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:533