6.3Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Deze verdediging mag voorts de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Daarnaast mag er geen sprake zijn van eigen schuld (culpa in causa).
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen – tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
Verdachte heeft verklaard dat hij al langere tijd een conflict had met meerdere huisgenoten, waaronder het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verdachte met de dood bedreigd en op de dag voorafgaand aan het ten laste gelegde feit is verdachte geslagen door een andere huisgenoot. Volgens verdachte was het conflict vooral ontstaan doordat hij van zijn huisgenoten niet langer in het huis mocht wonen, omdat hij was ontslagen bij zijn werk. In de nacht van de ten laste gelegde datum heeft verdachte verbleven op zijn kamer. Hij heeft zijn kamerdeur op slot gedraaid, zodat hij niet door zijn huisgenoten lastig zou worden gevallen. Verdachte heeft die nacht meermaals gehoord dat op zijn kamerdeur werd gebonkt en geslagen en heeft gezien dat zijn kamerdeur daardoor trilde. Verdachte is toen gaan kijken of hij uit het raam van zijn kamer kon vluchten, maar dat kon niet. Verdachte heeft toen een mes gepakt en naast hem op zijn bed gelegd voor het geval dat iemand zijn kamer binnen zou komen. Hij zou het mes in dat geval gebruiken om diegene af te schrikken en langs diegene uit de kamer te rennen. Verdachte heeft verder verklaard dat op enig moment gedurende die nacht weer op zijn kamerdeur werd gebonkt, dat de deur daardoor openging, dat het slachtoffer zijn kamer binnenkwam en dat het slachtoffer hem direct begon te slaan. Verdachte lag toen op bed en het slachtoffer stond voorovergebogen over verdachte heen. Verdachte heeft daarop met zijn rechterarm zijn gezicht beschermd en met zijn linkerhand het mes gepakt. Vervolgens heeft hij met het mes in zijn linkerhand een beweging gemaakt vanaf zijn linkerheup in de richting van zijn rechterschouder, naar eigen zeggen met de bedoeling om het slachtoffer te laten schrikken van het mes. Het slachtoffer heeft de kamer vervolgens verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte geschetste feitelijke toedracht voldoende aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting telkens consistente verklaringen afgelegd over de achtergrond van, de aanloop naar en het feitelijk verloop van het incident op 6 februari 2022. Zijn verklaring vindt bovendien ondersteuning in het dossier. Uit het dossier komt namelijk naar voren dat inderdaad sprake was van een conflictsituatie tussen verdachte en het slachtoffer. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte niet meer in de woning mocht verblijven omdat hij was ontslagen en heeft getuige [getuige 3] verklaard dat het slachtoffer verdachte verweet dat hij desondanks in de woning verbleef. Uit het dossier blijkt verder dat die achtergrond reden heeft gevormd voor het slachtoffer om op de ten laste gelegde datum tegen verdachte op te treden op een wijze zoals de verdachte daarover heeft verklaard. Zo heeft getuige [getuige 3] verklaard dat het slachtoffer vóór het incident telkens als hij daar langsliep tegen de kamerdeur van verdachte schopte en sloeg. Verder volgt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat de getuige die nacht met het slachtoffer heeft gedronken, dat het slachtoffer steeds geïrriteerder raakte toen hij over verdachte sprak, dat het slachtoffer op enig moment is opgestaan en dat hij toen zei dat hij de kamer van verdachte binnen zou gaan en hem uit de woning zou verjagen. Volgens getuige [getuige 1] heeft het slachtoffer toen met zijn schouder tegen de kamerdeur van verdachte gebeukt en is het slachtoffer vervolgens ertegenaan gaan trappen totdat de deur openging. Dat verdachte vervolgens door het slachtoffer is aangevallen vindt bovendien ondersteuning in het bij verdachte geconstateerde letsel aan zijn gezicht en hoofd. Uit het dossier kan worden afgeleid dat dat letsel kort voor zijn aanhouding is ontstaan (en dat verdachte kort na het incident is aangehouden).
De rechtbank is aldus op basis van het voorgaande, in samenhang beschouwd, van oordeel dat de door verdachte gestelde feitelijke toedracht voldoende aannemelijk is geworden. Dat betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte meermaals door het slachtoffer werd geslagen terwijl verdachte op bed lag. Er was daarmee sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte door aangever.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Vervolgens rijst de vraag of het handelen van de verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, ofwel of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding en of niet in plaats van de gekozen wijze van verdediging een andere uitweg had kunnen worden gevonden.
De door verdachte gekozen wijze van verdediging is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk geweest. Er heeft namelijk geen reële en redelijke mogelijkheid voor verdachte bestaan om zich aan de aanranding te onttrekken. Verdachte lag tijdens de aanranding op zijn bed en dat bed stond met de linkerzij- en bovenkant tegen een muur, terwijl de rechterkant werd geblokkeerd door de opengebroken kamerdeur en door het slachtoffer. Daar komt bij dat het slachtoffer voorovergebogen over verdachte heen stond waarbij het slachtoffer geweld tegen het hoofd van verdachte uitoefende. Onttrekken aan de situatie via het voeteneinde van het bed werd daardoor feitelijk door het slachtoffer belemmerd. De rechtbank heeft verder betrokken dat de aanval voor verdachte onverwachts kwam, in die zin dat niet is gebleken dat verdachte uit zijn bed had kunnen stappen voordat hij door het slachtoffer werd geslagen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de keuze van het verdedigingsmiddel (een mes) en de wijze waarop dat is gebruikt in deze zaak in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Verdachte bevond zich in een benarde positie ten opzichte van het slachtoffer. Verdachte lag met zijn rug op bed en bevond zich dus onder het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank valt onder die omstandigheden in redelijkheid niet te verwachten dat andere of lichtere vormen van geweld effectief zouden zijn geweest en ertoe zouden hebben geleid dat het slachtoffer zijn aanval zou stoppen. De rechtbank betrekt verder dat verdachte één enkele beweging met het mes heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer, terwijl uit het dossier niet volgt dat de krachtsuitoefening daarbij disproportioneel is geweest.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het handelen van verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door verdachte. Het beroep op noodweer slaagt. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die in de weg staan aan het slagen van het beroep op noodweer. Het is de rechtbank in het bijzonder niet gebleken dat de gedragingen van verdachte hebben bijgedragen aan het ontstaan van de noodweersituatie. Het feit dat verdachte het mes op voorhand heeft klaargelegd, betekent namelijk niet dat verdachte daarmee willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft uitgelokt of heeft opgezocht. Uit het dossier blijkt juist dat verdachte heeft geprobeerd te voorkomen dat het die nacht tot een confrontatie zou komen, namelijk doordat hij eerder zijn deur op slot heeft gedraaid, en zijn kamer niet meer heeft verlaten.