ECLI:NL:RBMNE:2022:3205

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
16.031606.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging na geslaagd beroep op noodweer in steekincident

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 6 februari 2022 in Oudewater het slachtoffer met een mes heeft verwond, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, maar dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was vanwege een geslaagd beroep op noodweer. De verdachte lag op dat moment op bed toen het slachtoffer zijn kamer binnendrong en hem aanviel. De verdachte heeft verklaard dat hij het mes heeft gepakt om het slachtoffer af te schrikken, en dat hij niet de intentie had om te doden. De rechtbank achtte de feitelijke toedracht van de verdachte aannemelijk en concludeerde dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdediging van de verdachte noodzakelijk was en dat de gekozen wijze van verdediging, het gebruik van een mes, in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Daarom werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, omdat de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.031606.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 mei 2022 (pro forma) en 27 juli 2022 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.H. van der Veldt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.P.A. Voskuilen, advocaat te Amersfoort, alsmede de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en hun advocaat, mr. E.Q. Bosch, advocaat te Naaldwijk, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
op 6 februari 2022 te Oudewater [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door hem met een mes in zijn buik te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 juli 2022, zakelijk weergegeven:
Op 6 februari 2022 ging de deur van mijn kamer in Oudewater open. Ik lag op bed. Ik zag dat [slachtoffer] zich over mij heen boog en mij begon aan te vallen en te slaan. Met mijn rechterarm heb ik mijn gezicht afgeschermd. Met mijn linkerhand heb ik het mes gepakt dat op het bed naast mij lag. Ik wilde [slachtoffer] met het mes afschrikken. Ik heb met het mes in mijn linkerhand een beweging gemaakt van mijn linkerheup naar mijn rechterschouder. Ik heb niet gezien of ik hem heb geraakt met het mes, omdat ik mijn gezicht nog steeds afschermde met mijn rechterarm. [2]
Een rapport van het NFI ‘forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden’:
Overledene:
Datum ontvangst: 7 februari 2022
Naam [slachtoffer] (M)
Geboortedatum [1988]
Geboorteplaats [geboorteplaats] (Polen)
De bovengenoemde persoon is overleden op de [adres] in [plaats] . [3] Het overlijden van [slachtoffer] , 33 jaar oud, wordt verklaard door verbloeding als gevolg van een steekletsel aan de bovenbuik rechts. [4]
De verklaring van getuige [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) is zijn kamer (de rechtbank begrijpt: de kamer van verdachte) binnengedrongen en ik bleef zitten. Het was echt een momentje, misschien vijf of zeven seconden daarna kwam hij er uit. Ik had gemerkt dat hij zijn buik vasthield. [5] Hij hield zijn buik met twee handen vast en tussen zijn vingers zag ik een wond. Ik zag dat hij aan het bloeden was, vandaar weet ik dat hij daar geraakt is. [6] Toen hij de kamer inging, was hij zeker niet verwond. [7]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling heeft gehad om het slachtoffer te doden, maar dat hij het mes in de richting van [slachtoffer] heeft bewogen om hem af te schrikken. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake is geweest van opzettelijke levensberoving.
Voor het aannemen van het opzet is (minstens) vereist dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij met het mes in zijn linkerhand blindelings een beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van [slachtoffer] . Verdachte heeft verder verklaard dat [slachtoffer] op dat moment over verdachte heen gebogen stond en hem sloeg. Verdachte moet daarom ten tijde van het maken van de beweging met het mes hebben geweten dat [slachtoffer] binnen armbereik stond en dat hij hem dus zou kunnen raken. Gelet op de houding van [slachtoffer] ten opzichte van verdachte, heeft daarbij de aanmerkelijke kans bestaan dat verdachte het slachtoffer met het mes in het bovenlichaam – en daarmee ook in de buikstreek – zou raken. Verdachte moet ook dat hebben geweten. De rechtbank overweegt verder dat het een algemene ervaringsregel is dat zich in de buikstreek vitale organen bevinden, en dat het steken van een mes in deze buikstreek een aanmerkelijke kans op de dood doet ontstaan.
Door onder die omstandigheden te steken op de wijze die verdachte heeft gedaan, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust aanvaard. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 6 februari 2022 te Oudewater, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, die [slachtoffer] in de buik te steken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en subsidiair dat verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Deze verdediging mag voorts de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Daarnaast mag er geen sprake zijn van eigen schuld (culpa in causa).
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen – tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
Verdachte heeft verklaard dat hij al langere tijd een conflict had met meerdere huisgenoten, waaronder het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verdachte met de dood bedreigd en op de dag voorafgaand aan het ten laste gelegde feit is verdachte geslagen door een andere huisgenoot. Volgens verdachte was het conflict vooral ontstaan doordat hij van zijn huisgenoten niet langer in het huis mocht wonen, omdat hij was ontslagen bij zijn werk. In de nacht van de ten laste gelegde datum heeft verdachte verbleven op zijn kamer. Hij heeft zijn kamerdeur op slot gedraaid, zodat hij niet door zijn huisgenoten lastig zou worden gevallen. Verdachte heeft die nacht meermaals gehoord dat op zijn kamerdeur werd gebonkt en geslagen en heeft gezien dat zijn kamerdeur daardoor trilde. Verdachte is toen gaan kijken of hij uit het raam van zijn kamer kon vluchten, maar dat kon niet. Verdachte heeft toen een mes gepakt en naast hem op zijn bed gelegd voor het geval dat iemand zijn kamer binnen zou komen. Hij zou het mes in dat geval gebruiken om diegene af te schrikken en langs diegene uit de kamer te rennen. Verdachte heeft verder verklaard dat op enig moment gedurende die nacht weer op zijn kamerdeur werd gebonkt, dat de deur daardoor openging, dat het slachtoffer zijn kamer binnenkwam en dat het slachtoffer hem direct begon te slaan. Verdachte lag toen op bed en het slachtoffer stond voorovergebogen over verdachte heen. Verdachte heeft daarop met zijn rechterarm zijn gezicht beschermd en met zijn linkerhand het mes gepakt. Vervolgens heeft hij met het mes in zijn linkerhand een beweging gemaakt vanaf zijn linkerheup in de richting van zijn rechterschouder, naar eigen zeggen met de bedoeling om het slachtoffer te laten schrikken van het mes. Het slachtoffer heeft de kamer vervolgens verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte geschetste feitelijke toedracht voldoende aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting telkens consistente verklaringen afgelegd over de achtergrond van, de aanloop naar en het feitelijk verloop van het incident op 6 februari 2022. Zijn verklaring vindt bovendien ondersteuning in het dossier. Uit het dossier komt namelijk naar voren dat inderdaad sprake was van een conflictsituatie tussen verdachte en het slachtoffer. Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat verdachte niet meer in de woning mocht verblijven omdat hij was ontslagen en heeft getuige [getuige 3] verklaard dat het slachtoffer verdachte verweet dat hij desondanks in de woning verbleef. Uit het dossier blijkt verder dat die achtergrond reden heeft gevormd voor het slachtoffer om op de ten laste gelegde datum tegen verdachte op te treden op een wijze zoals de verdachte daarover heeft verklaard. Zo heeft getuige [getuige 3] verklaard dat het slachtoffer vóór het incident telkens als hij daar langsliep tegen de kamerdeur van verdachte schopte en sloeg. Verder volgt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat de getuige die nacht met het slachtoffer heeft gedronken, dat het slachtoffer steeds geïrriteerder raakte toen hij over verdachte sprak, dat het slachtoffer op enig moment is opgestaan en dat hij toen zei dat hij de kamer van verdachte binnen zou gaan en hem uit de woning zou verjagen. Volgens getuige [getuige 1] heeft het slachtoffer toen met zijn schouder tegen de kamerdeur van verdachte gebeukt en is het slachtoffer vervolgens ertegenaan gaan trappen totdat de deur openging. Dat verdachte vervolgens door het slachtoffer is aangevallen vindt bovendien ondersteuning in het bij verdachte geconstateerde letsel aan zijn gezicht en hoofd. Uit het dossier kan worden afgeleid dat dat letsel kort voor zijn aanhouding is ontstaan (en dat verdachte kort na het incident is aangehouden).
De rechtbank is aldus op basis van het voorgaande, in samenhang beschouwd, van oordeel dat de door verdachte gestelde feitelijke toedracht voldoende aannemelijk is geworden. Dat betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte meermaals door het slachtoffer werd geslagen terwijl verdachte op bed lag. Er was daarmee sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte door aangever.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Vervolgens rijst de vraag of het handelen van de verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, ofwel of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding en of niet in plaats van de gekozen wijze van verdediging een andere uitweg had kunnen worden gevonden.
De door verdachte gekozen wijze van verdediging is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk geweest. Er heeft namelijk geen reële en redelijke mogelijkheid voor verdachte bestaan om zich aan de aanranding te onttrekken. Verdachte lag tijdens de aanranding op zijn bed en dat bed stond met de linkerzij- en bovenkant tegen een muur, terwijl de rechterkant werd geblokkeerd door de opengebroken kamerdeur en door het slachtoffer. Daar komt bij dat het slachtoffer voorovergebogen over verdachte heen stond waarbij het slachtoffer geweld tegen het hoofd van verdachte uitoefende. Onttrekken aan de situatie via het voeteneinde van het bed werd daardoor feitelijk door het slachtoffer belemmerd. De rechtbank heeft verder betrokken dat de aanval voor verdachte onverwachts kwam, in die zin dat niet is gebleken dat verdachte uit zijn bed had kunnen stappen voordat hij door het slachtoffer werd geslagen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de keuze van het verdedigingsmiddel (een mes) en de wijze waarop dat is gebruikt in deze zaak in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Verdachte bevond zich in een benarde positie ten opzichte van het slachtoffer. Verdachte lag met zijn rug op bed en bevond zich dus onder het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank valt onder die omstandigheden in redelijkheid niet te verwachten dat andere of lichtere vormen van geweld effectief zouden zijn geweest en ertoe zouden hebben geleid dat het slachtoffer zijn aanval zou stoppen. De rechtbank betrekt verder dat verdachte één enkele beweging met het mes heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer, terwijl uit het dossier niet volgt dat de krachtsuitoefening daarbij disproportioneel is geweest.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het handelen van verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door verdachte. Het beroep op noodweer slaagt. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die in de weg staan aan het slagen van het beroep op noodweer. Het is de rechtbank in het bijzonder niet gebleken dat de gedragingen van verdachte hebben bijgedragen aan het ontstaan van de noodweersituatie. Het feit dat verdachte het mes op voorhand heeft klaargelegd, betekent namelijk niet dat verdachte daarmee willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft uitgelokt of heeft opgezocht. Uit het dossier blijkt juist dat verdachte heeft geprobeerd te voorkomen dat het die nacht tot een confrontatie zou komen, namelijk doordat hij eerder zijn deur op slot heeft gedraaid, en zijn kamer niet meer heeft verlaten.

7.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 2] en [benadeelde 1] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen in totaal een bedrag van € 44.905,24. Dit bedrag bestaat uit € 9.905,24 materiële schade en € 35.000,00 immateriële schade (affectieschade), ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat zij heeft verzocht dat verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu verdachte van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank is naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 27 juli 2022 in raadkamer tot het oordeel gekomen dat de ernstige bezwaren en de gronden die hebben geleid tot het bevel tot voorlopige hechtenis, nog aanwezig waren. Vervolgens is de rechtbank in raadkamer tot het oordeel gekomen dat ernstig rekening moest worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zal worden opgelegd.
De rechtbank heeft daarom op 28 juli 2022 besloten dat de voorlopige hechtenis niet meer langer kon voortduren en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van die datum. De rechtbank heeft deze beslissing afzonderlijk vastgelegd.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij ( [benadeelde 1] . en [benadeelde 2] ) niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk, voorzitter, mr. L.C. Michon en mr. S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra en mr. J. van Buel, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 augustus 2022. De griffier, mr. J. van Buel, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 februari 2022 te Oudewater, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een dergelijke scherp en/of puntig (steek)voorwerp, die [slachtoffer]
in de buik, althans het bovenlichaam te steken;
( art 287 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 juni 2022, genummerd 2022035888 C, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd 373 tot en met 1161. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 27 juli 2022.
3.Een geschrift, te weten een rapport, van 17 februari 2022, opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog, pagina 1040.
4.Een geschrift, te weten een rapport, van 17 februari 2022, opgemaakt door D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog, pagina 1043.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 6 februari 2022, p. 624.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 31 maart 2022, p. 633.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 6 februari 2022, p. 626.