ECLI:NL:RBMNE:2022:3201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1803
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar dat eiser op 4 januari 2022 heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan de wettelijke beslistermijnen en dat eiser op 1 april 2022 verweerder in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was verstreken en dat verweerder alsnog binnen twee weken na de uitspraak een beslissing moet nemen. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft echter geen dwangsom vastgesteld voor de beslissing op bezwaar tegen een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), omdat de dwangsombepaling uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is op deze beslissingen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1803

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 4 januari 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 4 januari 2022. Niet is gebleken dat verweerder een bezwaar- of adviescommissie heeft ingesteld of dat hij de beslistermijn heeft verdaagd. Verweerder moet daarom binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Uiterlijk 15 februari 2022 had er een beslissing op bezwaar moeten liggen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 1 april 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
6. Eiser heeft ook verzocht om de dwangsom vast te stellen. Dit kan de rechtbank niet doen. Eiser is in afwachting van een beslissing op zijn bezwaar tegen een besluit dat is genomen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De dwangsombepaling bij het niet tijdig beslissen uit de Awb is niet van toepassing op beslissingen op bezwaar tegen besluiten op grond van de Wob. [1] Dat de Wob op 1 mei 2022 is vervangen door de Wet open overheid maakt dit niet anders. Ook op grond van die wet is de dwangsombepaling niet van toepassing. [2]
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. De rechtbank wijst erop dat eiser wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:74 van de Awb griffierecht hoeft te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 15 van de Wob.
2.Artikel 8.2. van de Wet open overheid.